Medinaworm, - Dracunculus medinensis, een draadworm, waarvan het wijfje 90 c.M., het mannetje veel kleiner wordt. Leeft bij den mensch en verschillende zoogdieren in de tropen en subtropen in gezwellen, vooral aan de voeten. Zijn de dieren geslachtsrijp, dan barsten deze gezwellen en treden de jongen naar buiten, die, om zich verder te kunnen ontwikkelen, in water moeten geraken.
Hierin worden zij opgenomen door kleine roeipootkreeftjes (Cyclops); zij dringen door den darmwand en komen in de lichaamsholte dezer diertjes, waarin zij zich verder ontwikkelen en een lengte van 1 m.M. bereiken. De mensch infecteert zich door het drinken van water, waarin zich Cyclops met rijpe larven bevindt; de kreeftjes sterven in de maag, de M. wormpjes komen vrij, doorboren den maagwand en trekken door het lichaam heen naar de huid, waar zij voornamelijk plaatsen opzoeken, welke kans hebben met water in aanraking te komen. De ziekte is sedert oeroude tijden bekend; de „vurige slangen”, die de Joden bij het doortrekken van de Roode Zee lastig vielen, waren waarschijnlijk M.; Galenus noemde de ziekte Dracontiasis.