Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Matan

betekenis & definitie

Matan, - zelfbesturend landschap op de Westkust van Borneo, ressorteerende onder de afd. Kĕtapang, met inbegrip van drie daartoe behoorende eilandjes ongeveer 24.900 K.M.2 groot.

M. strekt zich van de rivier Sidoek Zuidwaarts langs de Westkust uit en langs de Zuidkust tot aan de Koeala Djĕlei. Terwijl het binnenland met heuvels bedekt is, zijn de kuststreken laag en vlak en blootgesteld aan de overstroomingen van de talrijke rivieren, die van de bergen afstroomen, waarvan de voornaamste zijn: Pawan, Sidoek, Kandawangan en Djĕlei. De grond wordt als vruchtbaar beschouwd, maar er wordt slechts weinig partij van getrokken. In het distr. Kandawangan wordt tin en bij de rivieren Sidoek en Djĕlei ijzer gevonden.

De voornaamste plaatsen zijn: Kandawangan en Kĕtapang, zetel van den controleur en van den Panĕmbahan. De bevolking bestond in 1915 uit ± 22.000 Dajaks, en ongev. 20.500 ander Inl. w.o. ± 1500 Berg-Maleiers, bijna 600 Chin. en bijna 100 andere Vr. Oosterl. Aan het hoofd van het rijk staat een Panĕmbahan. In 1822 werd met M. een verdrag gesloten, waarbij de suprematie van Nederland erkend werd; het thans geldende contract werd in 1911 gesloten.

< >