Magyaarsche taal - I) Het Magyaarsch behoort tot de Noordelijke of Finsch-Oegrische groep der Oeral-Altaïsche taalfamilie en vormt met het Ostjaaksch en Wogoelsch den Oegrischen tak van de genoemde groep. Men meent echter reeds in den oudsten woordenschat Arische (Indische en Iraansche) bestanddeelen te kunnen aanwijzen. Reeds vroeg zijn de Magyaren met de Turken in zeer nauwe aanraking geweest, ten gevolge waarvan zeer veel Turksche bestanddeelen in de Magyaarsche taal werden overgenomen, hetgeen zelfs aanleiding is geweest tot het onderstellen en verdedigen van verwantschap tusschen het Turksch en Magyaarsch (Vambéry). Ook later, tijdens de Turksche veroveringstochten, is het aantal Turksche woorden natuurlijk nog sterk vermeerderd.
Het veroveren van Pannonië en Dacië (eind der 9de eeuw) had de overneming van Slavische en Duitsche woorden ten gevolge. Uit de taal van de kerk en de kanselarij zijn er in het Magyaarsch zeer veel Latijnsche woorden overgenomen; en door staatkundige betrekkingen en door den handel werden er veel woorden van kennelijk Italiaanschen oorsprong in opgenomen.
De oudste, ons overgeleverde geschriften in het Magyaarsch zijn: A Halotti Beszéd (Sermo supra sepulcrum) uit het begin der 13de eeuw, en A Königsbergi Töredék uit het begin der 14de eeuw; uit vroeger tijden zijn slechts enkele Hong. woorden hier en daar in Latijnsche handschriften tot ons gekomen. De letterkundige taal vormde zich omstreeks 1600 voornamelijk onder invloed van den stijl van kardinaal Pazmany. Het opleven van het gevoel voor stijl en een vernieuwing van den letterkundigen smaak deden tegen het eind der 18de en het begin der 19de eeuw een beweging ontstaan tot verjonging en verfrissching der taal, waarvan een krachtige wijziging in den woordenschat van het Magyaarsch het gevolg was. Evenwel, de nieuwe woorden, met welke de schrijvers van dien tijd de taal verrijkten, waren vaak in strijd met de wetten der taal gevormd, en tegen deze gewelddadige vernieuwing kwamen in de tweede helft der 19de eeuw andere schrijvers en taalgeleerden op (Magyar Nyelvör = Magyaarsche Taalwacht). Van deze beweging en dit verzet is de hedendaagsche letterkundige taal het resultaat.
II) In het Magyaarsch wordt de grammatische betrekking of de functie van het woord in den zin aangewezen door affixen (suffixen; postposities), welker vocaal in aard overeen moet komen met den klinker van de hoofdlettergreep van het woord (Vocaalharmonie); verg. b.v. haz-ba,in huis; kert-ben, in den tuin; haz-amban, in mijn huis; kert-em-ben, in mijn tuin; haz-aim-ban, in mijn huizen; kert-eim-ben, in mijn tuinen ; lat-om, ik zie (hem), néz-em, ik bekijk (hem). Verder behoort tot de meest onderscheidende eigenaardigheden der Magyaarsche taal, dat een oorspronkelijk Hong. woord altijd slechts met één consonant begint (bij ontleende woorden, die met twee consonanten beginnen, wordt tusschen die beide een klinker ingevoegd b.v. kereszt, Nederl. kruis; kolostor, Ned.klooster; palanta, Ned. plant); dat de klemtoon doorgaans op de eerste lettergreep van het woord valt, en dat er geen grammatisch geslacht bestaat. Al naar gelang het object bepaald is of onbepaald, heeft het bedrijvend werkwoord een bepaalden of onbepaalden vorm, b.v. latom (az embert) = ik zie (den man), (embert) latok = ik zie een man. Door invoeging van een woordstukje na den stam van het werkwoord kan aan het werkwoord causatieve, frequentatieve, of eenige andere beteekenis gegeven worden, b.v. ver = hij slaat; veret = hij laat slaan ; vereget = hij slaat telkens ; verint = hij slaat zachtjes-aan ; verhet = hij kan slaan; verethet = hij kan laten slaan, enz.
Na een telwoord blijft het substantief in het enkelvoud staan, b.v.: két haz = twee huizen ; kevés häz = weinige huizen; négy fa = vier boomen; több fa = meerdere boomen. De voornamen en titels komen achter den familienaam te staan: Cselejthy Johanna grófnö = gravin Johanna Cselejthy; Szent Istvan Kiräly = koning Steven de heilige ; Lampei könyvärus = de boekverkoopor Lampei; Nagy Zsigmond egyetemi tamir iir = mijnheer professor Sigismond Nagy.
De sterkst afwijkende dialecten zijn de tongvallen van de Csdngó’s in Moldavië en de Boekowina, van de Palóciërs en de Göcsejers.
Spraakkunsten en Woordenboeken voor de Magyaarsche taal: Ballagi’s Grammatik der Ungarischen Sprache; Ollendorf-Ney, Ungarische Sprachlehre; Kelemen Béla, Magyar és Német Kézi Szótdr; Lexicon linguae Hungaricae aevi antiquioris (1890—1891); J. Szinnyei, Herkunft der Ungarn; Ungarische Bibliothek d. Vereinigung wissenschaftlicher Verleger; Ungarisches Institut der Universität Berlin; Referat in: Naturwissenschaftliche Wochenschrift 1920, N. F. 19, Seite 580.