Maansverduistering. - Tweemaal per jaar staat de Volle Maan dicht bij de ekliptika. Dompelt zij zich daarbij in de schaduw der aarde, dan heeft een gedeeltelijke of totale m. plaats. Dit jaar (1920) zijn er twee m. (2 Mei en 27 October, beide totaal); in 1919 is er één m. geweest (7 Nov., gedeeltelijk), en b.v. in 1916 géén. Hierover, alsmede over de periodiciteit van het verschijnsel zie VERDUISTERINGEN.
Een centrale m. kan bijna 4 uur duren. De straal van de aarschaduw is gemiddeld 41': de ervaring heeft geleerd, dat dit bedrag ten gevolge van straalbreking in de aardatmosfeer met 2% moet vergroot worden. Deze straalbreking maakt ook, dat de maanschijf zelfs in het hart der schaduw nog door zonlicht bereikt wordt: de maan is nooit werkelijk verduisterd, maar blijft in een koperkleurig licht zichtbaar. Toen echter na de uitbarsting van Krakatau (1883) vele maanden lang de atmosfeer met de uitgeworpen aschdeeltjes bezwangerd bleef, zijn er werkelijk totale m. geweest. Een m. is een objectief verschijnsel, d.w.z.: de waarnemingsplaats speelt zoo goed als geen rol; alle bewoners van de aardhelft, die naar de maan toe is gekeerd, zien de m. op dezelfde wijze.
Dat heeft reeds Hipparchus (ca. 130 v. Chr.) op het denkbeeld gebracht, m. voor lengtebepaling te gebruiken; de schaduwrand is echter zoo vaag, dat de methode alleen een uiterst ruwe schatting van het lengteverschil kan geven. De m. zijn door de astronomen uit de oudheid ijverig waargenomen ; zij dankten er de nauwkeurige kennis van de synodische maand aan. De chronologie heeft vaak van de in oude kronieken vermelde m. gebruik kunnen maken, om datums vast te leggen. Thans worden de m. hoofdzakelijk gebruikt als uitstekende gelegenheden, om sterbedekkingen waar te nemen. — Van de verduistering der maan door de halfschaduw der aarde (straal 73') is meestal maar heel weinig te zien: de rand dezer halfschaduw is nog veel vager dan die der kernschaduw.