Luchtsnelheidsmeting - bij ventilatie-inrichtingen kan geschieden met behulp van een anemometer of langs manometrischen weg. In gesloten luchtkanalen komt laatstgenoemde methode het meest in aanmerking; voor vrije luchtstroomen in de ventilatie-techniek is de anemometer daarentegen het eenig bruikbare instrument, en wel de anemometer met vleugelrad. Het vleugelrad plaatst men in den luchtstroom, waarbij dan het aantal omwentelingen, op een telwerk overgebracht, een maat is voor de luchtsnelheid. Het instrument moet dus van te voren zijn geijkt, hetgeen op twee manieren kan geschieden.
Vooreerst kan men den anemometer plaatsen in een luchtstroom van bekende snelheid (uit een gasometer), of wel men plaatst den anemometer op een in stilstaande lucht ronddraaiend apparaat, waarbij dan de snelheid der beweging het uitgangspunt vormt. Bij de manometrische snelheidsmeting plaatst men in den luchtstroom een platte doos, die door een middenschot in tweeën is verdeeld. In de eindvlakken is een kleine opening geboord, terwijl de beide helften met buisjes in verbinding worden gebracht met de beenen van een micromanometer. Aan de zijde, waar de luchtstroom de doos treft, ontstaat een stuwdruk en aan den tegenovergestelden kant een zuigdruk. Het gemeten drukverschil van de lucht in vóór- en achterhelft van de doos is evenredig met het kwadraat van de snelheid en het soortelijk gewicht van de lucht. Nieuwe onderzoekingen op dit gebied hebben ertoe geleid in plaats van de doos een dubbelwandig buisje te gebruiken; hiermede is het mogelijk op den manometer direct het verschil tusschen dynamischen en statischen druk van de lucht af te lezen, waaruit de snelheid bepaald wordt.