Lichenen of Korstmossen, zijn planten, die bestaan uit de samengroeiïng van een bepaalde soort van Wier met een bepaalde soort van Schimmel, zoodat dus elke soort van Korstmos een combinatie is van twee soorten van andere planten. Zoowel de Wiersoort als de Schimmelsoort (zie WIEREN en SCHIMMELS) kunnen tot verschillende afdeelingen dier plantengroepen behooren. Van de Wieren zijn het soms soorten van de Blauwwieren, (Cyanophyceeën), soms soorten van de Groenwieren (Chlorophyceeën), van de Schimmels zijn het meest Ascomyceten, soms echter ook Basidiomyceten, welke het korstmos vormen. De Wieren vermeerderen zich in het lichaam van de Lichensoort door deeling, de Schimmel echter maakt voortplantingsorganen.
Daarom is de wetenschappelijke indeeling meest gebaseerd op den vorm en de wijze van voortplanting van de schimmelsoort. Naar den uitwendigen vorm kan men de Lichenen verdeelen in: 1e draderige L., die uit lange snoeren van Blauwwieren bestaan, omsponnen door schimmeldraden. Hiertoe behooren eenige op rotsen voorkomende vormen; 2e geleiachtige L., waarvan het Wier tot de Blauwwieren behoort. Langs de geleiachtige celwanden van dit Wier groeit de Schimmel. Bij deze beide groepen vormt het Wier de hoofdzaak van het lichaam van den Lichen. Bij de volgende drie groepen beheerscht integendeel de Schimmel den vorm en speelt het Wier een ondergeschikte rol. Meestal komt het laatste slechts in bepaalde lagen in het weefsel der schimmeldraden voor. Men onderscheidt hier: 3e korstachtige L., met een bros, ineengedrongen loof, door middel van korte schimmeldraden stevig op de onderlaag, vaak op rotsblokken, vastgehecht; 4e bladachtige L., met een breed, plat loof, dat, evenals bladeren, in lobben en slippen is verdeeld.
Aan den onderkant vindt men hier ook schimmeldraden, die voor de aanhechting dienen; 5e heesterachtige L., wier loof het uiterlijk heeft van een rechtopstaand of hangend bladerloos heestertje. Hiertoe behooren tal van gewone in ons land voorkomende soorten als het Baardmos (Usnea), Rendiermos (Cladonia), enz. De roode bekertjes of schoteltjes, die men op L. vaak aantreft, zijn de voortplantingsorganen van den Schimmel. Een van de gewone manieren, waarop L. zich voortplanten is door middel van Sorediën. Dit zijn kleine groepjes van wiercellen, omsponnen door schimmeldraden, welke uit het lichaam van het L. loslaten, en op een geschikten bodem te zamen verder groeien en zoo een nieuw Lichen vormen. L. zijn uiterst algemeen over de aarde verspreid.
Zij komen op alle soorten van bodems voor, zoo op rotsen, muren, boomstammen, enz. Vooral in poolstreken maken ze een belangrijk deel van den plantengroei uit, b.v. in de toendra’s, welker plantengroei vaak bijna uitsluitend uit L. bestaat. Het Rendiermos, Cladonia rangiferina, wordt daar door menschen en dieren gegeten. Hetzelfde is in de Zuid-Russische steppen het geval met Manna-Korstmos (Lecanora esculenta) terwijl de Japanners ook een soort eten als Iwatake (Gyrophora esculenta). Een paar soorten van Roccella, die op rotsen aan de kusten van het gebied der Middell. Zee, Afrika en Australië voorkomen, geven Orseille en Lakmoes.