Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Levensverzekering

betekenis & definitie

Levensverzekering. - Hieronder verstaat men in de eerste plaats verzekering tegen de schade, die men lijdt door iemands overlijden (men denke aan het overlijden van een kostwinner, of van een schuldenaar, die slechts uit de opbrengst zijner werkzaamheid zijn schuld kan aflossen). Dit is echter één vorm van l.v. In ruimen zin verstaat men daaronder alle op levens- of sterftekansen gegronde overeenkomsten omtrent uitkeering van kapitaal of rente, overeenkomsten waarbij de uitkeering of de tegenprestatie (premiebetaling) of beide in eenigerlei opzicht afhankelijk worden gesteld van het in leven zijn of den dood van een of meer bepaalde personen. Minder ruim worden onder l.v. alleen begrepen de overeenkomsten tot uitkeering van kapitaal (een som ineens) bij het op een gegeven tijdstip in leven zijn of bij het overlijden van een of meer bepaalde personen. De rente-verzekering rekent men er dan dus buiten; zie LIJFRENTE. — Men onderscheidt bij l.v. de volgende personen:

1. den verzekeraar, die op zich neemt de uitkeering te doen (veelal een verzekeringmaatschappij);
2.den verzekeringnemer (onze wet spreekt van verzekerde), die de overeenkomst met den verzekeraar aangaat;
3. den persoon, wiens leven verzekerd is (ook wel verzekerde genoemd), d.i. hij van wiens leven of dood de uitkeering afhankelijk is gesteld ;
4. dengene, aan wien de uitkeering moet geschieden.

De onder 2, 3 en 4 genoemden kunnen al of niet dezelfde persoon zijn. Men heeft het verzekeringskarakter der l.v. wel ontkend op grond dat iemands overlijden niet een onzekere gebeurtenis is. Met deze opvatting stond in verband de vroegere bepaling van art. 302 K„ dat op straffe van nietigheid de duur der verzekering moest worden aangegeven. Werd die duur niet te lang genomen, zoo was het overlijden binnen dat tijdvak een onzekere gebeurtenis. De wet van 1 Juni 1875, Stb. 81, heeft echter gen. art. gewijzigd en bepaald, dat l.v. ook voor den ganschen duur van het leven kan worden gesloten, aan welke wijziging terugwerkende kracht werd toegekend. — De l.v. behoort in den regel tot de sommenverzekeringen, d. w. z. de verzekeringen tot uitkeering van een bepaalde geldsom, in tegenstelling van de schadeverzekeringen die slechts mogen dienen tot dekking van schade en niet tot voordeel mogen strekken. Art. 305 K. zegt, dat de begrooting van de som en de bepaling der voorwaarden van de verzekering geheel aan het goedvinden der partijen zijn overgelaten. — Niet alleen iemands overlijden, maar ook zijn in leven zijn op een bepaald tijdstip kan recht op uitkeering geven. Zoo worden veelvuldig l.v. overeenk. gesloten, die recht geven op een uitkeering, als de betrokken persoon op een bepaald tijdstip nog in leven is. Deze bepaling kan samengaan met beding van uitkeering bij overlijden : dus uitkeering bij het bereiken van een bepaalden leeftijd of bij eerder overlijden (z,g.n. gemengde verzekering). — Sluit iemand een verzekering op zijn eigen leven, zoo zal de uitkeering bij overlijden natuurlijk aan zijn erfgenamen ten goede komen.

Veelal echter wijst de verzekeringnemer bij de overeenkomst of later een bepaald persoon aan, aan wie de uitkeering zal geschieden. De rechtspraak neemt aan, dat het recht op de uitkeering voor den bevoordeelde eerst ontstaat bij het overlijden van den verzekeringnemer, en dat het niet wordt verkregen uit diens boedel of vermogen, noch deel uitmaakt van diens huwelijksgemeenschap en evenmin valt in zijn bij overlijden bestaand faillissement (zie de arresten van den Hoogen Raad van 29 Juni 1888, W. 6588, en van 22 Jan. 1904, W. 8024). Door deze opvatting is de l.v. een gemakkelijk middel geworden om tal van wetsbepalingen, zoo ten opzichte van het wettelijk erfdeel, bevoordeeling van den tweeden echtgenoot enz. te ontgaan. Volgens haar is over het uit l.v. genotene ook geen successierecht verschuldigd. Dit laatste is echter anders beslist bij de wet van 20 Jan. 1917, Stb. 189, tot wijziging der wet op de Successiebelasting (zie nieuwe tekst in Stb. 1917, No. 236, artt. 84—91). — De tegenprestatie van den verzekeringnemer kan bestaan in de betaling eener jaarl. premie of in een bedrag (z.g.n. koopsom) ineens. Deze verplichtingen der verzekeringnemers moeten natuurlijk dooreengenomen te zamen de uitkeeringen van den verzekeraar ten minste dekken. De mathematische l.v.-wetenschap bepaalt aan de hand der waarschijnlijkheidsrekening, hoe hoog de premie of koopsom voor iederen leeftijd en voor ieder door den verzekeraar aanvaard risico moet zijn. Zij maakt daarbij gebruik van aan de statistiek ontleende sterftetafels.

Het risico voor den verzekeraar wordt ten opzichte van ieder persoon met het stijgen der jaren grooter.Vandaar, dat de te betalen premie voor iederen leeftijd verschillend moet zijn. Daar echter de l.v. steeds tegen van jaar tot jaar gelijkblijvende premie worden gesloten, moet deze zoo worden gesteld, dat de verzekeraar de eerste jaren te veel, de latere jaren te weinig ontvangt om zijn risico van ieder jaar te dekken. Vandaar, dat in de eerste jaren een deel der premie door hem voor later moet worden gereserveerd en niet ten bate der winst mag worden gebracht. Deze z.g. premiereserve is het verschil tusschen de contante waarde der op den verzekeraar rustende verplichtingen en de contante waarde der nog te ontvangen netto-premiën. Onder netto-premie verstaat men de premie, door den verzekeringnemer verschuldigd (bruto-premie) verminderd met hetgeen als daarop vallende administratiekosten kan worden aangemerkt. — Daar de premiereserve bevat hetgeen door de verzekerden in de eerste jaren eigenlijk te veel aan premie is betaald, kan de verzekeraar bij tusschentijdsche beëindiging der overeenkomst zonder zijn bedrijf in gevaar te brengen het tot die overeenkomst behoorende aandeel in de premiereserve restitueeren. De concurrentie dwingt de verzekeringmaatschappijen dan ook veelal de mogeheid daartoe open te stellen. Meestal wordt aan den verzekerde voor dit geval de keus gelaten tusschen terugbetaling (z.g.n. afkoop der verzekering) en een z.g.n. premievrije polis, welke zonder verdere premiebetaling recht geeft op een eventueele uitkeering, welke overeenkomt met de afkoopsom als premie-ineens. Dit recht op een aandeel in de premiereserve maakt ook een polis, welke reeds eenigen tijd loopt, beleenbaar.

Vele levensverzekeringmaatschappijen staan zelfs in verband met voorschotbanken, welke tot meerdere zekerheid voor de terugbetaling harer voorschotten de afsluiting eener levensverzekering vorderen. — De premiereserve is echter het eigendom van den verzekeraar. Onze wetgeving bevat in de artt. 302—308 K. slechts enkele bepalingen omtrent de l.v. Eenige ervan werden boven reeds vermeld. Volgens art. 303 van een l.v. worden gesloten zelfs buiten kennis of toestemming van dengene, wiens leven verzekerd wordt. Art. 304 zegt, wat de polis van l.v. moet inhouden. Indien de persoon, wiens leven verzekerd is, op het oogenblik van het sluiten der verzekering reeds was overleden, vervalt de l.v., al had de verzekeringnemer van het overlijden geen kennis kunnen dragen, tenzij anders ware bedongen (art. 306).

Indien hij, die een verzekering op eigen leven hoeft gesloten, zich van het leven berooft of met den dood wordt gestraft, vervalt de verzekering (art. 307). Ook aan deze bepaling kan worden gederogeerd. Dit geschiedt b.v. bij de z.g.n. onaantastbare polis. De bepalingen van het W. v. K. voor l.v. gelden niet voor weduwenfondsen, tontines, maatschappijen van onderlinge levensverzekering en andere dergelijke overeenkomsten op levens- en sterftekansen gegrond, waartoe een inlage of een bepaalde bijdrage of beide gevorderd wordt (art. 308). — Vele maatschappijen kennen aan haar verzekerden een aandeel in de winst toe of laat aan hen de keus tusschen een duurder tarief met aandeel in de winst en een goedkooper zonder dat. Het eerste heeft voor den verzekeraar het voordeel van meer bedrijfszekerheid, daar het aandeel in de winst veelal slechts betrekking heeft op de overwinst boven een bepaald percentage van het kapitaal, zoodat het slechts bij een gunstigen stand van het bedrijf behoeft te worden uitgekeerd.

< >