Leopold (groothertog van baden) - geboren 1790, oudste zoon van groothertog Karel Frederik en Louise von Geyersberg, gravin v. Hochberg, werd troonopvolger bij een wet van 1817 tengevolge van ’t overlijden der nakomelingschap van groothertog Lodewijk en Stéphanie de Beauharnais. In 1830 groothertog geworden, voerde L., die zich tot nu toe met studie bezig had gehouden, verschillende vrijzinnige hervormingen in, ook eene liberale perswet. De bondsdag op initiatief van Oostenrijk kwam evenwel (de tijd der z.g. „Demagogenhetze”, na 1831) daartegen op, dwong tot intrekking van genoemde wet en zelfs tot maatregelen tegen de Freiburger Universiteit, die als een revolutionair brandpunt gold. De groothertog was tegen Oostenrijk en Pruisen niet opgewassen, hij moest een reactionair ministerie (Blittersdorf) aanstellen, dat conflicten met de bevolking en vooral met de staatsambtenaren in ’t leven riep; ook de aansluiting bij het Tolverbond vond veel tegenstand.
Van plannen tot staatsgreep en omverwerping der grondwet wilde L. niets weten; in 1846 stelde hij een liberaal ministerie aan onder Bekk. Dit wist twee jaar later (tijdens de Maartrevolutie in vele staten) het land voor omwenteling te behoeden. Steunend op de groote meerderheid des volks konden opstandige bewegingen, in ’t Zuiden veroorzaakt door ingedrongen scharen onder Hecker, Struve e.a., worden onderdrukt, terwijl de eenheidsbeweging en het Frankforter parlement bij de Badische regeering steun vonden. De mislukking van het doel van ’48 met het samenkomen van talrijke radicale leiders uit alle streken naar Baden, deed den opstand in Baden (en de Palts) ontstaan, beginnend met muiterij van het garnizoen te Rastadt. Vooral in ’t Zuiden had de beweging beteekenis.
De groothertog moest Pruisische hulp inroepen en tijdelijk het land verlaten. Na de onderdrukking van den opstand sloeg L. echter niet den weg der reactie in, die elders meest gevolgd werd. Kort vóór zijn dood, in 1852, droeg hij aan zijn (tweeden) zoon Frederik als regent de regeering over. Litt.: Schöchlin, Gesch. d. Grossherzogthums Baden unter der Regierung des Grossherzogs L. (Karlsr. 1856).