Lemaître (jules) - Fr. kritikus en tooneelschrijver, geb. in 1853, overl. in 1914. Na zijn studies volbracht te hebben aan de Ecole normale, was hij eenige jaren werkzaam bij het „secundair” onderwijs als leeraar, bij het hooger als „maître de conférences”. Daarna hield hij zich uitsluitend bezig met letterk. arbeid. Zijn dichtbundels Médaillons (1880) en Petites Orientales (1883) zijn het werk van een „Parnassien”.
Omstreeks dienzelfden tijd wist hij zich met een reeks merkwaardige studies over zijn letterk. tijdgenooten een eerste plaats onder de critici te veroveren. Zijn Contemporains (1886), 7 d., bevatten het grootste deel van de artikelen uit dien tijd. Hij volgde J. J. Weiss op als tooneelcriticus van het „Journal des Débats” en ging later als zoodanig naar de „Revue des Deux Mondes” over. Zijn wekelijksche kronieken, die later de 8 d. van Impressions de théâtre (1888) vormden, munten uit door vlotheid, helderheid, geest, en, al zijn zij niet in den dogmatischen toonaard van Brunetière geschreven, door degelijke, grondige kennis. — Op tooneelgebied heeft L. insgelijks een grooten naam verworven. Tusschen de jaren 1889 en 1898 verschenen: Révoltée, le Député Leveau, le Mariage blanc, Flipote, les Rois, l’Age difficile, le Pardon, la Bonne Hélène en l'Aînèe.
Deze stukken ontleenen hun waarde niet aan een aangrijpende, hartstochtelijke handeling, maar veeleer aan de fijne ontleding van een misschien te ingewikkeld gevoelsleven en aan hun kieschheid van uitdrukking. — L. is ook de schrijver van eenige novellen en vertellingen: Sérénus, Histoire d'un martyr (1886), Dix contes (1889), En marge des vieux livres (1905). Zijn Opinions à répandre (1901) leveren het bewijs, dat de groote strijdvragen van zijn tijd hem niet onverschillig lieten. Sedert 1896 neemt hij, naast François Coppée, deel aan de heftige actie van de nationalisten en toont zich in de Dreyfus-zaak een overtuigd „anti-Dreyfusard”. — In de laatste jaren van zijn leven gaf hij een reeks lezingen in de „Société des conférences”, die later in druk verschenen zijn: over J. J. Rousseau (1907), waarin hij afkeer voor den denker en medelijden met den mensch toont, over Racine (1908), over Fénelon (1910), over Chateaubriand (1912). L. was lid van de Fr. Academie. — Zie: V. Giraud, Jules Lemaître (Rev. des Deux Mondes, Parijs, 1912); Henry Bordeaux, Jules Lemaître, Sa vie et son œuvre (Parijs, Plon, 1920).