Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Largillière

betekenis & definitie

Largillière - (Nicolas), geboren 1656 te Parijs, aldaar gestorven 1746. Fransch portretschilder uit de groote eeuw van Lod. XIV, waarvan hij het karakter zeer treffend heeft weten weer te geven in de tallooze portretten van personen uit de omgeving van den koning en van kunstenaars, welker vervaardiging hem werd opgedragen. Met Rigaud is hij de portretschilder bij uitnemendheid voor het tijdvak van den Franschen Barok.

Zooals Velasquez het Spaansche hof heeft geschilderd, waarbij de koele hooghartigheid steeds het sterkst haar stempel drukte op de strenge hofetiquette, zooals Van Dijck het Engelsche hof weet weer te geven in al zijn verfijndheid en weekelijkheid, waarvan het diepere wezen het best kon worden begrepen door dezen hyper-fijnen en smaakvollen kunstenaar, zoo waren Rigaud en L. de schilders bij uitnemendheid om het begrip der majesteit uit te beelden, dat Lod. XIV ten top heeft gevoerd. L. is in vergelijking met zijn concurrent de minder sterke. In zijn portretten is meer fijnheid te bespeuren dan in het zwaar barokke, monumentale karakter der werken van Rigaad. De compositioneele opzet is gelijk; hij is den tijd eigen: te pronk zitten omgeven door de emblemen, die bij den persoon in questie behooren, met een majestueus handgebaar; dit zijn de gegevens voor het portret in den tijd van Lod. XIV. De schilderwijze is sterk naturalistisch, niet geflatteerd.

Maar L. vertoont een neiging tot weeke tonen met blauwe reflexen, wanneer hij gezichten en handen schildert, en zijn landschappen zijn niet pompeus maar kalm van aspect. Zijn vrouwenportretten, die hij vele heeft geschilderd, zijn veelal rijkelijk met bloemen voorzien. In dezen tendenz tot lichtheid van kleur en weekheid van toon wordt hij de voorlooper van het rococo, van een schilder als Nattier, waar de neiging tot deze verfijning tot werkelijkheid is geworden. Van de tallooze portretten van L. zijn de meeste in de Fransche musea (Parijs, Versailles, Aix, Dijon, enz.) te vinden; ook in Berlijn, Dresden, Kopenhagen en Florence zijn werken van hem aanwezig. Opgave hiervan geeft: Bellier de la Chavignerie et Auvray, Dict. général des Artistes de l’école Française. — Litt.: E. et J. de Goncourt, L’Art du XVIIIe Siècle (2 dln., Parijs 1880—; P. Mantz, Largillière, Gaz. d. Beaux-Arts 1893 II; Th. von Frimmel, Ein Eigenbildnis des N. L. in de Blätter f. Gemäldekunde 1908, 8.

< >