Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Landbouwproefstations

betekenis & definitie

Landbouwproefstations - Toen, vooral in Duitschland, omstreeks het midden van de vorige eeuw, zich de behoefte aan wetenschappelijk landbouw-onderzoek meer en meer deed gevoelen, leidde zulks tot de oprichting van bijzondere instituten, onder den naam van landwirtschaftliche Versuchsstationen of proefstations. Het eerste station werd in 1851 opgericht te Möckeren in Saksen, onder leiding van Knop. Dit voorbeeld vond navolging niet alleen in Duitschland, maar ook in het buitenland, o. a. in Frankrijk 1868 (Grandeau), in België 1872 te Gembloux (Petermann), in Nederland 1877 te Wageningen (Adolf Mayer). Het doel met de Duitsche proefstations beoogd was tweeledig.

In de eerste plaats stond wetenschappelijk onderzoek op den voorgrond, doch daarnaast werd ten behoeve van den landbouw de gelegenheid opengesteld om meststoffen, voedermiddelen en zaaizaden op gehalte te doen onderzoeken (contrôle-onderzoek). Deze tweede taak kreeg gaandeweg zoodanige uitbreiding, dat het wetenschappelijk onderzoek in het gedrang kwam en de Versuchsstationen daardoor meer en meer het karakter aannamen van uitsluitend contrôle-stations. Ook in Nederland is het dien weg opgegaan. Ten einde hierin verbetering te brengen werden verschillende regelingen in toepassing gebracht, doch eerst in 1913 heeft de Regeering het tweeslachtig karakter aan de Rijkslandbouwproefstations ontnomen door het contrôle-onderzoek en het wetenschappelijk onderzoek te splitsen en aan van elkaar gescheiden instellingen op te dragen.

Het eerste proefstation in Nederland was verbonden aan de Rijkslandbouwschool te Wageningen. Op aandrang van de Staatscommissie van den Landbouw, ingesteld bij Kon. Besluit van 18 September 1886, besloot de Regeering tot de stichting van nog drie nieuwe proefstations, te Groningen, Hoorn en Breda (later Goes), nog later gevolgd door de oprichting van het proefstation te Maastricht. — De werkwijze der vijf proefstations was aanvankelijk uniform. Geleidelijk kwam hierin verandering. Zoo werd in 1893 aan het proefstation te Hoorn een bacteriologische afdeeling verbonden en in 1899 een proefzuivelboerderij. Het zadenonderzoek werd in 1894 geconcentreerd in een afzonderlijke afdeeling aan het proefstation te Wageningen. In 1899 werd besloten tot de oprichting van een zelfstandig station voor zadenonderzoek in Wageningen.

Met het nieuwe reglement op de Rijkslandbouwproefstations van 15 September 1915 kwam een geheele reorganisatie van het proefstationwezen tot stand, welke uitging van het beginsel, dat het landbouwkundig onderzoek en het contrôle-onderzoek voortaan geheel zouden zijn gescheiden. Volgens art. 5 van het nieuwe reglement zijn er thans 4 proefstations voor het contrôle-onderzoek, ieder werkende over het geheele land. Deze zijn dat te Maastricht, voor het onderzoek van meststoffen, te Wageningen voor veevoeder, eveneens te Wageningen voor onderzoek van zaaizaden en te Goes, bestemd voor het onderzoek van landbouwproducten en hulpmiddelen voor den landbouw van verschillenden aard. — Het wetenschappelijk landbouwkundig onderzoek is opgedragen aan twee proefstations, en wel te Groningen en te Hoorn. Het eerste bestaat uit 5 afdeelingen: bodem en bemesting, bacteriologie, plantkunde, ieder met een afzonderlijken directeur, welke directeuren te zamen een Raad van Bestuur vormen Het proefstation heeft de beschikking over twee proefboerderijen, gelegen op veenkolonialen bodem, en het uitzicht bestaat dat meer proefboerderijen, gelegen op andere grondsoorten, zullen volgen. — Het proefstation te Hoorn bestaat uit drie afdeelingen (zuivel, bacteriologie, veevoeding), ieder met een afzonderlijken directeur. Ter beschikking van het station staat de proefzuivelboerderij met uitgebreiden veestapel, kaasmakerij en boterfabriek. — Als de reorganisatie geheel tot stand zal zijn gekomen, zal Nederland kunnen bogen op een regeling van het proefstationwezen, welke nergens in het buitenland wordt overtroffen.

Het kenmerkende dezer regeling is a dat de organisatie is een rijksinstelling, wat aan de degelijkheid van het geheel zeer ten goede komt, en b dat aan de proefstations het tweeslachtig karakter is ontnomen, zoodat wetenschappelijk onderzoek en contróle-onderzoek geheel zijn gescheiden en aan afzonderlijke stations toevertrouwd. — In Ned. Indië waar het proefstationwezen ook tot grooten bloei is gekomen, heeft men langs geheel andere lijnen gewerkt. De geheele organisatie is door het persoonlijk initiatief der groote planters tot stand gebracht en de taak dezer proefstations is uitsluitend wetenschappelijken arbeid te leveren; contrôle-stations worden in Ned. Indië niet gevonden.

< >