Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Landbouwcrediet

betekenis & definitie

Landbouwcrediet - Het landbouwcrediet heeft binnen de lijst van het geheele credietwezen een eigen plaats. In het algemeen overweegt in den landbouw in sterke mate het grondkapitaal en is betrekkelijk weinig bedrijfskapitaal noodig. Naar mate het bedrijf intensiever wordt, met name bij den tuinbouw, treedt het bedrijfscrediet tegenover het grondcrediet meer op den voorgrond en nadert men het begrip fabriekmatige productie. Voor het eigenlijke grondcrediet, waaronder ook het melioratie crediet is te begrijpen, behoort een ruime termijn van aflossing te worden gesteld.

Ook het losse bedrijfscrediet, dat bij industrie en handel meestal slechts drie a vier maanden loopt, moet in den landbouw langer uitstaan, overeenkomstig den tijd benoodigd voor het voortbrengen en te gelde maken van den oogst. Dat de schuldeischer met langer termijnen en een matige rente genoegen kan nemen, vindt zijn verklaring in den vasten waarborg, dien de landelijke eigendom hem biedt. De landbouw heeft dus behoefte aan een crediet, dat zich aanpast aan zijn eigenaardigheden en rekening houdt met de omstandigheid, dat het aangewende kapitaal voor een zeer belangrijk gedeelte eerst langzamerhand, over een tijdvak van jaren, kan worden teruggewonnen. — Men kan het landbouwcrediet in twee hoofdvormen onderscheiden, n.l. grondcrediet en bedrijfscrediet.— Grondcrediet wordt in verreweg de meeste gevallen verschaft tegen hypotheek. Wanneer voldoende zekerheid kan worden geboden, bestaat bij ons te lande bij particulieren, notarissen, hypotheekbanken en andere instellingen voldoende gelegenheid zich geld te verschaffen. Sedert 1908 bestaat te Eindhoven, nauw verbonden aan de Centrale Bank aldaar, een naamlooze vennootschap onder den naam „Boerenhypotheekbank”, welke ten doel heeft het geven van hypothecair crediet voor den landbouw zoo gemakkelijk en zoo goedkoop mogelijk te maken. Sedert 1916 geeft de Centrale Bank te Utrecht ook gelegenheid op voordeelige voorwaarden geld onder hypothecair verband op te nemen. — In het algemeen kan men zeggen dat de eigenlijke hypotheekbanken hier te lande zich meer met de steden dan met het platteland bezig houden. — Bedrijfscrediet. Van een eigenlijke organisatie van het bedrijfscrediet voor den landbouw kan in Nederland slechts gesproken worden na 1896, het jaar der tot standkoming van den Boerenbond. Door toedoen van dien Bond ontstonden de Coöperatieve Vereeniging van Raiffeisenbanken en landbouwvereenigingen te Utrecht, sedert 1903 genaamd „Coöperatieve Centrale Raiffeisenbank te Utrecht”, alsmede de Coöperatieve Centrale Boerenleenbank te Eindhoven.

Beide strekken hun werkkring uit over geheel Nederland. Later is daar nog bijgekomen de Coöperatieve Centrale Christelijke Boerenleenbank te Alkmaar. Deze 3 organisaties hebben in hoofdzaak dezelfde inrichting, met dit onderscheid dat de organisatie met de Centrale Bank te Utrecht een neutraal standpunt tegenover de leden inneemt, terwijl de organisaties, met Eindhoven en Alkmaar tot middelpunt, door het aannemen van den Christelijken grondslag een meer exclusief standpunt ten opzichte harer leden innemen. — Als voorbeeld voor deze organisaties heeft gegolden de regeling van het landbouwcrediet in Duitschland volgens het Raiffeisensche stelsel. De Centrale Bank is het middelpunt, waarbij de locale banken (boerenleenbanken, dorpsbanken, Raiffeisenbanken) als leden zijn aangesloten. Deze locale banken zijn spaar- en voorschotbanken, werkende over een klein gebied, zonder vast stamkapitaal, maar waarbij de solidaire aansprakelijkheid der leden de basis der credietwaardigheid uitmaakt. Het beheer der boerenleenbank wordt kosteloos gevoerd.

Door de Centrale Banken wordt een strenge controle uitgeoefend op het beheer der aangesloten lokale banken. Deze beleggen de ingebrachte spaargelden bij de Centrale Bank en hebben het recht volgens vastgestelde regelen voorschotten te nemen bij de Centrale Bank. — Ten bewijze van de groote vlucht welke deze organisaties hebben genomen, kunnen onderstaande gegevens dienen. Aan het einde van 1917 waren bij de Centrale Bank te Utrecht aangesloten 587 lokale banken, tellende 59210 leden. Het bedrag der spaargelden bedroeg f 64,113,773; dat der voorschotten f 22,000,154. Bij de Centrale Bank te Eindhoven bedroeg het aantal aangesloten bankjes op dat tijdstip 423, terwijl het bedrag der spaargelden en der voorschotten respectievelijk f 41,570,632 en f 13,306,705 bedroeg. Voor Alkmaar waren deze gegevens: 45 aangesloten bankjes, f 4,726,223 aan spaargelden en f 1,526,246 aan voorschotten.

< >