Lamprecht - (Karl), Duitsch historicus, geb. 1856. Zijn eerste opleiding ontving hij o. a. te Wittenberg, waar de tradities der Duitsche Reformatie in eere waren; vervolgens studeerde hij te Göttingen en te Leipzig; hij promoveerde in 1878. De lectuur van Burckhardt’s Kultur der Renaissance in Italien, deed L., die in zijn dissertatie het terrein der economische geschiedenis had betreden, den weg der kultuurhistorie opgaan: hij werd getroffen, toen hij zag, hoe een geheele periode van uit psychologisch oogpunt kan worden beschouwd. L. begon zijn academische loopbaan als privaatdocent aan de universiteit te Bonn.
Te Keulen stichtte hij in 1881 het „Gesellschaft für Rheinische Geschichtskunde”, dat zich in 1882 een eigen orgaan verwierf in het „Westdeutsche Zeitschrift für Geschichte und Kunst”. Vrucht van L.’s arbeid in deze jaren is een boek in drie deelen: Deutsches Wirtschaftsleben im Mittelalter, Leipzig 1885—1886, waarin het economisch leven van Midden-Rijn- en Moezelgebied (agricultuur en verwante problemen) werd bestudeerd. Spoedig werd L. nu hoogleeraar; sedert 1891 te Leipzig. Hier ontwikkelde hij een veelzijdige historische werkzaamheid: in 1891 verscheen het eerste deel van zijn hoofdwerk: Deutsche Geschichte, 12 Bde, 1891—1912; in 1892 stichtte hij de Königliche Sächsische Kommission für Geschichte; in 1894 nam hij de leiding op zich van het groote verzamelwerk van Heeren en Uckert: Geschichte der europäischen Staaten, sedert 1901 verschenen als: Algemeine Staatengeschichte. De verschijning der Deutsche Geschichte gaf aanleiding tot veel kritiek; alleen de eerste deelen werden gewaardeerd; gelaakt werd zoowel de haastige en weinig-verzorgde bewerking, als L’s methode, de kultuur-historische, waarvan de D. Gesch., naar ’s schrijvers bedoeling, het hoofdmonument wezen zou. L. wilde een breed tafereel geven van de psychologie van het Duitsche volk, zooals die te kennen is uit de verschillende perioden zijner geschiedenis; dus toont zijn werk overeenkomst met Taine’s Histoire de la littérature anglaise, waarin de psyche van het Engelsche volk is bestudeerd uit zijn letterkunde. Een vergelijking tusschen beide werken strekt niet ten voordeele van den Duitschen historicus. Zijn grootsche conceptie: een breed tafereel, waarin de politieke, economische, intellectueele en moreele ontwikkeling van het Duitsche volk in samenhang zou worden geschetst, moest verongelukken, toen de stof den schrijver boven het hoofd groeide.
L. bezat een groot talent voor organisatie: dit openbaarde zich in de stichting van het Königlich Sächsische Institut für Kulturund Universalgeschichte bei der Universität Leipzig, 1909. Dit Instituut is een seminarie in grooten stijl, waar men zich bezighoudt met de geschiedenis van alle volken der aarde, niet van uit het gezichtspunt der politieke geschiedenis, maar van uit dat der kultuur-historie. Voor de vergelijkende studie van de geschiedenis dier volken en van hun psychologie zijn groote verzamelingen van psychologische documenten: autographen, teekeningen van kinderen en van primitieve volkeren, fotografische reproducties van menschen-typen, enz., aangelegd. Het Instituut opende met 250 leerlingen en 9 professoren. Wekte zoo eenerzijds L. veel navolging en bewondering, anderzijds had zijn werk: zijn boek en ook zijn methode, velerlei aanval te doorstaan; men vond in zijn kultuur-historische methode weinig voortreffelijks, en dat weinige goede aan voorgangers ontleend. L. verweerde zich heftig en verdedigde zijn opvattingen : Was ist Kulturgeschichte ? 1896; Die kulturhistorische Methode, 1900; Moderne Geschichtswissenschaft, 1904. — All-deutscher van heftigen ijver geloofde L. aan Duitschlands roeping tot verheffing der wereld-kultuur; de persoon van Wilhelm II vervulde hem met dweepende bewondering (Der Kaiser, 1913); de groote oorlog van 1914, die de wederoprichting, schoon in modernen vorm, brengen moest van het Roomsche Rijk der Duitsche Natie, werd door hem met geestdrift begroet. Van het spreekgestoelte veler Duitsche steden, in een menigte vlugschriften bewerkte hij den Duitschen geest. Te midden van deze agitatie is hij — lijder aan suikerziekte, die zich te weinig had ontzien — in 1915 na korte ongesteldheid overleden.