Koningskroon - hoofdversiersel als teeken der koninklijke waardigheid. In de heraldiek had de k. oorspronkelijk den vorm van een gouden hoofdring, versierd met gesteenten en verhoogd met paarlen of bladeren. Mettertijd nam zij de meest verschillende vormen aan. Is zij tot beschutting van het hoofd gevoerd, dan heet zij gesloten, anders open k.; tot deze laatste soort behooren de Nederlandsche, Belgische, de (voormalig) Pruisische, Portugeesche en Italiaansche; halfgesloten is die van Zweden en Noorwegen en de Spaansche; gesloten de Engelsche, evenals de voormalige Fransche der Bourbons en der Orleans.
Afwijkend daarvan zijn de (voormalig) Hongaarsche en die van het koninkrijk Boheme. De Nederlandsche koningskroon bestaat uit een gouden hoofdring met edelgesteenten, welke tot basis strekt aan vier diademen bezet met paarlen, elk ondersteund door een blad, van elkaar gescheiden door paarlen en getopt door een wereldbol. De Fransche koningskroon van vóór 1789 had nagenoeg denzelfden vorm, doch vertoonde leliën inplaats van bladeren, terwijl de wereldbol door een lelie was vervangen. Louis Philippe (1840—1848) verving de lelie weder door den wereldbol, terwijl in dit tijdvak voor het rijkswapen de wereldbol werd vervangen door een stappenden, kraaienden, omzienden gouden haan met uitgespreide vleugels. De kroon van Napoleon I bestond uit een gouden hoofdring met bladeren, welke diademen ondersteunden, waartusschen arenden omhangen met de keten van het Legioen van Eer en staande op een bliksemschicht. Bij de kroon, die het Engelsche wapenschild dekt, is de wereldbol vervangen door een gekroonden, gaanden, aanzienden gouden leeuw. De kroon der Duitsche Keizers was geheel gesloten, had den vorm van een mijter en droeg een wereldbol, overtopt van een kruis met paarlen.