Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Kniegewricht

betekenis & definitie

Kniegewricht - het gewricht tusschen het dijbeen en het scheenbeen. Het ondereinde van het dijbeen bestaat uit twee sterk gebogen knobbels, die met kraakbeen bekleed zijn. Het scheenbeen is aan de bovenzijde zoo goed als vlak, twee ovale gebieden, aan de dijbeenknobbels beantwoordend, zijn door een verhevenheid gescheiden.

Tusschen de gewrichtseinden, die dus zeer verschillend in kromming zijn, in bevinden zich twee kraakbeenringen, die deze incongruentie opheffen, de z.g. menisci. Tegen de voorvlakte van het dijbeen rust verder de knieschijf, die bij de bewegingen in de knie daarlangs schuift. De kapsel, die het k. omgeeft is een ruime zak, zoodat een vochtophooping in dit gewricht tot aanmerkelijke zwelling aanleiding kan geven.

Het k. wordt door een aantal spieren omgeven.

Voor het gewricht loopt de vierhoofdige strekspier van het onderbeen, waarvan de eindpees vanaf de knieschijf naar het scheenbeen verloopt. Aan de achterzijde bedekken de buigspieren het gewricht; het is daar zeer diep gelegen, terwijl het aan de voorzijde en aan de binnen- en buitenkant dicht onder de huid ligt. De bewegingen in de knie zijn buigen en strekken van het onderbeen en bij gebogen been draaiïng van het onderbeen. Bij gestrekte knie kan het onderbeen niet ten opzichte van het bovenbeen draaien, omdat dan de banden, die beide beenstukken verbinden, aangespannen zijn. Het been is dan als het ware een stelt (zie afbeelding bij GERAAMTE, plaat IV). Ontstekingen van het k. komen, door de ligging en het gebruik, veelvuldig voor. Voor de knieschijf bevindt zich een groote slijmbeurs.

Dat deze slijmbeurs bij personen, die veelvuldig de knie stooten, gemakkelijk ontsteekt, spreekt vanzelve.

Zie hierover HOUSE-MAID’S KNEE.

< >