Kloosterscholen - Zan de kloosters verbonden inrichtingen voor onderwijs, met de kapittelscholen de eerste kweekplaatsen van wetenschappelijke ontwikkeling en vorming in de Middeleeuwen. Het onderwijs was in de vroege Middeleeuwen geheel in handen van de geestelijkheid, die langen tijd het monopolie van de wetenschappelijke ontwikkeling en vorming bezat. Daarom bestonden in dien tijd in West-Europa slechts aan de bisschoppelijke kathedralen en aan de kloosters scholen, wier leiders den naam droegen van magistri scholarum of scholastici. Afgezien van de leden der vorstelijke huizen legde slechts hij, die zich aan den geestelijken stand wijdde, zich toe op hoogere wetenschappelijke ontwikkeling. Reeds Karel de Groote drong er op aan, dat in alle kloosters en kapittels scholen zouden zijn.
Onder Lodewijk den Vrome werden in de kloosters ook z.g. buitenscholen voor de wereldgeestelijken ingericht, terwijl de binnenscholen slechts bestemd waren voor hen, die monnik wilden worden. Deze laatsten werden reeds op jeugdigen leeftijd aan het klooster ter opleiding en opvoeding toevertrouwd en reeds moesten zij van het 7e jaar af, nog vóór zij den zin van het geleerde begrepen, het geheele psalterium van buiten leeren. Ofschoon de k. uit den aard der zaak de opleiding van toekomstige kloosterlingen beoogden, waren er toch zeer vele, die ook voor de leeken openstonden. Het gewone leerplan was sinds Cassiodorus het trivium (n.l. grammatica, rethorica en dialectica), en het quadrivium (n.l. arithmetica, muziek, geometrie en astronomie), te zamen genaamd de septem artes liberales, d. i. de 7 vrije of schoone kunsten. De k. en de kapittelscholen vervingen tot de 13e eeuw de universiteiten. Wat ons land betreft, dienen bijzonder vermeld te worden de k. der Premonstratensers van Mariëngaarde, de scholen van Zwolle, Dordrecht, Zutfen; een der grootste en beroemdste van ons land was de k. der abdij van Aduard.