Klinger (Max), schilder, etser en beeldhouwer, geb. 1867 te Plaswitz bij Leipzig, gest. 1920, ging 1874 naar de Kunstschule te Karlsruhe, waar hij leerling van Gussow was; 1876—78 Akademie te Berlijn ; 1879 Brussel; 1880 München ; 1881—83 Berlijn ; 1883—87 Parijs ; 1888—92 Rome; sedert 1893 te Leipzig waar hij 1897 tot professor benoemd werd. Hij is een der meest beteekenende, zeker de universeelste der Saksische kunstenaars; hoewel juist zijn universaliteit hem er wel eens toe verleidt, de verschillende technieken op bijna gewelddadige wijze te verbinden. In 1878 trad hij voor het eerst in de openbaarheid met een schilderij „Spaziergänger” en een serie van 8 penteekeningen: „Rathschläge zu einer Concurrenz über das Thema Christus” (thans Berlijnsche National Galerie). Zijn voornaamste verdienste ligt op het gebied der graphiek, der krijten penteekeningen.
Ten deele kan men deze werken bijna philosophie zonder woorden noemen, voor een ander deel zoeken zij echter de zuivere schoonheid voor het oog. Genoemd worden hier slechts de seriën: Rettungen Ovidischer Opfer ; Eva und die Zukunft; Amor und Psyche; Vom Tode : enz. Van zijn schilderijen zijn de belangrijkste: de Pieta (Dresden); Urteil des Paris (Triest); 1’Heure bleue (Hamburg) en vooral Kreuzigung en Christus im Olymp. In den laatsten tijd wendt K. zijn belangstelling meer tot de beeldhouwkunst en schijnt hij vooral zijn kracht te zoeken in polychrome werken ; bv. Salome (Mus. te Leipzig), Beethoven (Leipzig), enz.
Te vermelden blijven nog zijn aesthetische geschriften, o. a. Malerei und Zeichnung. Litteratuur: Meissner, Klingerwerk, München 1896; Diilberg,Deutsche malerei des 19. Jahrh., Leipzig 1909 ; C. Gurlitt, Die Deutsche Kunst des 19. Jahrhunderts, Berlin 1899.