Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Kleine (frits smit)

betekenis & definitie

Kleine (Frits Smit), Nederlandsch letterkundige, geb. 1845 te Haarlem, zeer vruchtbaar schrijver, redigeerde tal van tijdschriften: „Spar en Hulst” (met Emants), „De Banier”, „Nederland”, „De Leeswijzer”, „Woord en Beeld”, het laatst „Den Gulden Winckel”, schreef in het geheel een 12- à 1500 maand-, weeken dagbladartikelen en toont nog groote frischheid van geest. Onder het ps. Piet Vluchtig gaf hij zijn eerste dichtproeven uit, verdere oorspronkelijke werken: Haagsche hopjes (1879), Kritische schetsen (1882), Rouwzang (1883), Nicolaas Beets geschetst (1884), Zilver en lood (1885), Schrijvers en Schrifturen (1891), Mijnwerkers (1891), Sylvesterzang (1901), Marcus (drie verhalen, 1902); voor het tooneel: Een inen uitval (1 bedrijf, 1883), Marburg en Co. (1906, ps.

Per Saldo), vertalingen leverde hij van Carmen Sylva (Jehova, Een Gebed, Astra), van Friedmann (Bijbelsche Starren), van Dahn (Zijn er Goden?). Woont thans te Doorn.

< >