Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Klein-Azië of anatolië

betekenis & definitie

Klein-Azië of anatolië - Westelijk schiereiland van Azië; ± 600.000 K.M.2. Het Noordelijk ⅔ deel vormt het overschot van ’t eens zoo uitgestrekte Turkije, het Z. W. is door de Grieken, het Z.O. door de Franschen bezet. K.-A. bestaat uit een breeden rand van ketengebergten in het N.: het z.g. Pontische gebergte ; den Taurischen gebergteboog in het O. en Z., waaraan zich in het Z.W. het tot het Dinarische gebergte behoorende bergland van Lydië en Zuid-Karië aansluit. In het W. ligt, tusschen de uitloopers van deze randgebergten, het zeer oude, maar sterk verbrokkelde Lydische Massief, terwijl in het midden de met jong puin opgevulde dalingsvlakte van Lycaonia en Oost-Phrygië gelegen is.

Westelijk Klein-Azië, de landschappen Mysië, Lydië en Karië, hebben een zeer ingewikkelden bouw, doordat de drie b.g, hoofdgebergten hier samenkomen. Diepe O.—W, loopende breukdalen, gesloten dalkommen, heuvelland, hooge bergketens en -massieven wisselen met elkaar af. De kust is een diep ingesneden ria’s kust, waarvoor talrijke groote en kleine eilanden gelegen zijn.

Kl.-A. heeft een subtropisch Middellandsche Zee-klimaat. Smyrna heeft een jaartemp. van 16,6°, Juli van 26,4° en Jan. van 7,5°. Voor Trebizonde (N.-kust) zijn deze cijfers resp. 14,5°, 22,8° en 6°, de gemiddelde uiterste temperaturen zijn 39,6° en — 4,4°, en 33,5° en — 1°. Het klimaat van het binnenland is veel meer continentaal. Kaisarieh heeft een jaargem. van 12° en uitersten van 30° en — 18°. Overal valt de regen voorn, in het winterhalfjaar, maar de Noordelijke randgebergten vangen ook in den zomer vrij wat vochtigheid op. In Smyrna valt 660 m.M. per jaar, waarvan 485 m.M. van Nov. tot Maart; in Trebizonde 875 m.M. en wel 428 in den winter en 247 in den zomer. Het binnenland is zeer regenarm, in Lycaonië valt niet meer dan 200 a 300 m.M. per jaar en wel uitsluitend in het winterhalfjaar.

Het N. bergland draagt prachtige wouden. Vooral het W. Pontische gebergte is beroemd om zijn prachtige beukenbosschen en tusschen de 1500—1800 M. naaldwouden. Deze bergwouden worden door de Turken „Agatsj-denisi” = boomzee genoemd. De plantengroei van W. en Z.-kuststreken hebben een zuiver Middellandsch karakter, met altijd groene struikvegetatie, vanaf ± 600 M. wouden: tot 1200 à 1500 M. veel eikenen naaldwouden. De hoogvlakten, de Jaila’s, zijn met gras en kruiden bedekt. In het centrale gebied heerscht de steppe, meest struiken zoutsteppe, die op sommige plaatsen zelfs tot woestijn overgaat. De boomgrens ligt tusschen de 1800 M. in ’t N. en 2400 M. in ’t Z. De bevolking, ruim 11.000.000 zielen, is zeer gemengd.

Over de oorspronkelijke bevolking zie KLEIN-AZIATISCHE VOLKEN. De tegenwoordige Grieksch sprekende bevolking in het Z. is sterk met Semietisch bloed vermengd. In het N. O. en in de steden van het W. wonen Armeniërs; hun doodsvijanden, de Koerden, in het O. Van Mongoolsche afkomst zijn de Osmaansche Turken, het heerschende ras, die zich echter sterk met de vroegere bevolking hebben vermengd. Vrij talrijk zijn ook de Joden. Er zijn ruim 7.000.000, die zich Osmanen noemen, ruim 1.000.000 Grieken, 5 à 600.000 Armeniërs. Ruim 2.000.000 zijn Christenen, de overige hoofdzakelijk Mohammedanen.

Hoofdmiddel van bestaan is de landbouw. Meestal is irrigatie noodzakelijk, vooral in het binnenland, waar in de vlakte van Konia, onder leiding van Nederlandsche ingenieurs, reusachtige besproeiingswerken zijn aangelegd. Verbouwd worden vooral gerst, tarwe, mais (aan de N.-kust het hoofdproduct), olijven in het W. en op de eilanden, druiven, vijgen, appelen, peren, pruimen, perziken, kastanjes, moerbeien ; de laatste vooral in de omstreken van Broessa en Amasia ten behoeve van de zeer belangrijke zijdeteelt. Genotmiddelen zijn tabak en opium (vooral om Afioen Karahissar); olieplanten: sesam en anijs; katoen wordt veel verbouwd, evenals safraan (in het N., om Safranboli). De voornaamste in het wild groeiende producten zijn hazelnoten (in het N. gebergte), gummi-troehout en zoethout (in de steppen). Veeteelt: schapen- en geitenteelt. In de buurt van Angora vindt men de beroemde Angorageiten. De randgebergten van K.-A. reiken tot ruim 3000 M. Het binnenland, de landschappen Oost-Phrygië, Isaurië, Lycaonia en West-Cappadocië, is een dalingsveld van 1250—770 M. hoogte en verdeeld in verschillende, meest afvloeiingslooze bekkens.

Hier vindt men talrijke meren, als dat van Beisjehr en het Egerdir-geul. Lycaonia is een echt steppe- en woestijngebied van MiddenAziatisch karakter. In het N. O. ligt het groote zoutmeer Toez-Tsjeullu. De vlakte wordt hier onderbroken door talrijke vulkanische ketens en kegels: kale, woest gevormde trachytbergen. Het belangrijkste vulkanische gebied ligt in het Z. O., in Z. W. Cappadocië waar de vulkaan Erdsjias-dagh zich tot 4000 M. verheft, de met eeuwige sneeuw bedekte hoogste top van Kl.-A. Het geheele gebied van Kaisarieh tot Nigde is een vulkanisch plateau. De ezel is het belangrijkste rijen lastdier, daarnaast komen kameelen voor; runderen ziet men vooral in het N. en in de buurt van Kaisarieh; buffels worden als hulpdier bij den landbouw gebruikt. Veel hoenders.

Visscherij is belangrijk aan de W.-kust, waar ook sponzen worden verzameld. K.-A. is rijk aan mineralen : steenkolen bij Eregli aan de N.-kust, lood en koper bij Adana en in het Pontische gebergte ; in den Boelghar-dagh zilverhoudend lood; bij de Dardanellen goud ; chroomijzer in het N. W., antimonium op Chios, steenzout N. van Angora, meerschuim bij Eskisjehr. De voornaamste industrie is het weven van tapijten. Het verkeersstelsel is sterk verbeterd door het aanleggen van spoorlijnen. De voornaamste is de Anatolische spoorweg, die aansluit bij den Bagdad-spoorweg en de Hedsjaslijn. Voor Gesch. zie afz. Landschappen en Turkije.

< >