Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Klaver

betekenis & definitie

Klaver - (Trifolium). De klavers vormen in den landbouw een belangrijke groep gewassen. Ze dienen als veevoeder, hetzij in den vorm van weide of groen-voeder, hetzij als hooi of persvoeder. Door het hooge eiwitgehalte verbeteren ze in hooge mate de samenstelling van het voederrantsoen. Bovendien verrijken ze den bodem aan stikstof (zie STIKSTOF-BINDENDE BACTERIËN), zoodat ze uitstekende voorvruchten zijn voor de andere niet vlinderbloemige landbouwgewassen.

Met het oog daarop dienen de klavers ook meermalen voor groenbemesting. Voor ons land de grootste beteekenis heeft de roode klaver (T. pratense). Roode kl. groeit het best op kleigrond, evenwel ook zeer goed op vruchtbare, voldoend vochtige zanden veengronden. In den regel wordt het zaad onder een dekvrucht, meestal een graangewas, gezaaid. Zaaitijd Maart—April. 10—16 K.G. of 12,5—20 L. per H.A. Na het zaaien wordt geëgd, gerold of geschoffeld, teneinde de zaadjes met aarde te bedekken. Is de dekvrucht niet te weelderig geweest en zijn de jonge klaverplantjes niet te veel verdrukt, zoo ontwikkelt zich na het oogsten van de dekvrucht de klaver spoedig en kan nog dienzelfden herfst een flinke weide geven. In het volgende jaar, het eigenlijke gebruiksjaar wordt roode klaver meestal gemaaid óf voor groenvoeder, óf voor hooiwinning. De beste tijd voor maaien is, wanneer de planten in bloei staan. Te vroeg geeft te weinig massa, later zijn de stengels te verhout.

De hooiopbrengst is gemiddeld in twee sneden 6—7000 K.G. per H.A. Roode k. onttrekt aan den bodem veel kali, fosforzuur en kalk ; zoo noodig moet in deze behoefte, vooral op lichte gronden, door een ruime bemesting met de betreffende kunstmeststoffen worden voorzien. Aangezien r. kl. een tweejarige plant is, komt een tweede gebruiksjaar zelden voor. Verbouwt men te vaak r. kl. op hetzelfde perceel, zoo wordt de grond klavermoe, d. w. z. de teelt mislukt door het optreden van ziekten in het gewas. Roode k. is niet zeer winterhard, zoodat het gewas niet zelden, vooral in winters met weinig sneeuw, doodvriest. Amerikaansche roode klaver is sterker dan de inlandsche.

Deze laatste, vooral de Rozendaalsche r. k., groeit echter sneller en is niet behaard, waardoor ze beter door het vee wordt gegeten. Verder kent men nog vele andere rassen, zooals de Maasklaver en van de buitenlandsche de Silezische, Canadeesche, enz. In Nederland werden in 1914 bijna 30.000 H.A. of 3,4 % van het bouwland met roode klaver als hoofdgewas verbouwd. In N.-Brabant, vooral onder Etten, Leur, Breda, Rucphen, Sprundel en Wouw (Rozendaalsche k.) wordt de roode k. veel voor zaadwinning verbouwd; verder langs den Maaskant (Maasklaver).

De wilde roode klaver (T. prat. perenne) komt bij ons overal in ’t wild voor. Heeft weinig cultuurwaarde. Wordt nog wel eens opgenomen in het zaadmengsel voor den aanleg van blijvende weiden.

Op de roode klaver volgt in belangrijkheid voor ons land de witte klaver (T. repens) (in 1914 ruim 4000 H.A.). Verdraagt roode k. beter het maaien, de witte is meer weideklaver. Veel meer dan voor zich alleen, wordt daarom witte klaver uitgezaaid bij den aanleg van blijvende graslanden en in mengsels met roode klaver en grassen op kunstweiden. Witte kl. is overblijvend en is door haar kruipende stengels bijzonder geschikt holle plekken in de zode te vullen. Vooral in Gron. en Friesl. worden zuivere witte k.-perceelen dikwijls voor zaadwinning gebruikt. De Zweedsche bastaard-klaver houdt in vele opzichten het midden tusschen de roode en witte k., zoowel wat de groeiwijze en opbrengst als het gedrag ten opzichte van maaien en weiden betreft. Ze eischt een vochtig klimaat en een vochtigen grond, doch is overigens wat de grondsoort betreft weinig kieskeurig en is beter tegen den winter bestand dan de r. k. Ze duurt 3 a 5 jaar, soms nog langer. Ze wordt in ons land betrekkelijk weinig verbouwd.

Van eenig belang is verder de incarnaatklaver, Fransche klaver of knolklaver (T. incarnatum). In Geld. wordt ze hier en daar, ter vervanging van stoppelknollen (vandaar de naam „knolklaver”), in de roggestoppels gezaaid. Soms wordt ze ook in Aug. gezaaid om in ’t volgend voorjaar vroeg groenvoeder te kunnen maaien.

Voor ons land van weinig of geene beteekenis zijn verder de Hopperupsklaver of Steenklaver (Medicago Lupulina), een tweejarige, wildgroeiende weideplant; Esparcette (Onobrychis sativa); Honigklaver (Melilotus); Rolklaver (Lotus corniculatus en L. uliginosus); de laatste, de moerasrolklaver, wordt aanbevolen in zaadmengsels voor blijvend grasland op veenen broekgrond ; Wondklaver (Anthyllis Vulneraria), op kalkrijke gronden.

< >