Kienhout - (keenhout, grondhout, veenhout), de boomstammen, -stronken en -wortels, welke in de venen veelvuldig voorkomen, vooral als overblijfselen van voormalige bosschen. Deze bosschen ontwikkelden zich in het bijzonder op het riet- en zeggeveen der lage venen. Met de vorming van het eigenlijke hoogveen hielden de omstandigheden voor hun gedijen op te bestaan, hoewel zulks niet de onmogelijkheid in zich sloot van het groeien van afzonderlijke boomen. Het kienhout der Nederlandsche lage en hooge venen is door W. C. H. Staring in „De bodem van Nederland”, deel I, beschreven geworden.
Enkele minder belangrijke mededeelingen daargelaten, zijn na Staring geen nieuwe geschriften dienaangaande verschenen. De bijzonder groote hoeveelheid waarin het kienhout vroeger voorkwam, bracht met zich mede, dat het veelvuldig werd opgezocht en opgedolven om als brandhout in bakkerijen en industriëele ondernemingen te worden gebruikt. Ook nu nog wordt het, minder dan vroeger, daarvoor gebruikt.