Kemper (jhr. mr. joan melchior) - Nederl. staatsman en rechtsgeleerde, geb. te Amsterdam 1776, overl. te Leiden 1824, studeerde aan het Athenaeum te Amsterdam, vestigde zich na zijn promotie te Leiden als advocaat in de hoofdstad des lands, werd reeds 2 jaar later in 1799 professor aan het Athenaeum te Harderwijk, waar hij zich in anonieme „Brieven” tegen Napoleons plannen van inlijving verzette, verwisselde in 1806 het Athenaeum te Harderwijk tegen dat van Amsterdam, trok in 1809 als hoogleeraar naar Leiden, welk ambt hem het liefst bleef. Als hoogleeraar trad hij op als Staatsraad in buitengewonen dienst en als Lid van de Tweede Kamer (1817—24). Met van Hogendorp, van der Duyn, van Limburg Stirum en Falck bewerkte hij in 1813 het herstel van onze onafhankelijkheid.
In 1814 werd hij tot president der Commissie tot samenstelling der algemeene Wetboeken benoemd, waarin hij zich voornamelijk zette aan een oorspronkelijk Nederlandsch Burgerlijk Wetboek, dat Willem I hem opdroeg en dat wel in ’20 bij de Staten-Generaal werd ingediend, doch afstuitte op den tegenstand der Belgen. Van zijn geschriften noemen wij: Brieven over de tegenwoordig in omloop zijnde Geruchten omtrent een nadere Vereeniging van de Bataafsche Republiek met Frankrijk (1806); Crimineel Wetboek van Holland (1809); Jaarboeken van het Fransche Regt en de Fransche regtsgeleerdheid voor de Hollandsche Departementen (4 st. 1812/13); Geschiedenis der deliberatien over het ontwerp van het Burgerlijk Wetboek voor het Koningrijk der Nederlanden (2 dl. 1820/21).