Karaïben, - een Z.-Amerik. stammengroep, wier talen tot de zoogenaamde Karaïbische taalfamilie behooren. Deze naam is ontleend aan een dezer stammen, de meest Noordelijke, welks hedendaagsche vertegenwoordigers voornamelijk in Guyana wonen. Tot hen behooren ook de Kalienja in Suriname. Ten tijde van de Spaansche veroveringstochten hadden ook de Kleine Antillen en de Oostelijke helft van Porto Rico een overwegend Karaïbische bevolking.
Zij waren hier echter nog niet lang gevestigd, zoodat de oudere bevolkingslaag van niet-Karaïbische afkomst nog niet geheel was verdwenen. Aanvankelijk meende men, dat zij van uit Florida den Antillischen Archipel waren binnengevallen, maar latere onderzoekingen hebben bewezen, dat zij uit Zuid-Amerika afkomstig zijn en dat hunne oudste woonplaatsen, voorzoover terug te vinden, in Centraal-Brazilië liggen. Vermoedelijk hebben zij zich vandaar uit Noord-, Noord-oost- en Noordwestwaarts over de Noordelijke helft van Z.-Amerika verspreid en, toen zij de kust bereikten en de achter hen opdringende stammen niet langer konden weerstaan, ook den Antillischen Archipel gaandeweg onder hun heerschappij gebracht, totdat de komst der Spanjaarden hun invasie tot staan bracht. Langen tijd hebben zij den naam gehad van bijzonder bloeddorstig te zijn. Deze reputatie berustte echter hoofdzakelijk op de berichten der Spaansche veroveraars, tegen wie zij zich met veel succes bleven verzetten, en die overigens geheel afgingen op de natuurlijk zeer eenzijdige beschrijvingen der bedreigde en steeds in vrees levende bewoners der nog niet gekaraïbizeerde eilanden. Vooral de ontdekking dat de K. menscheneters waren, maakte diepen indruk.
Zij hadden dit gebruik echter met vele andere stammen gemeen; bovendien is kannibalisme nog geen bewijs van buitengewone bloeddorstigheid. En wat hun karakter in ’t algemeen betreft, heeft nadere kennismaking in de volgende eeuwen de ongunstige meening der oudste berichtgevers geenszins bevestigd. Wat hun algemeenen beschavingstoestand aangaat, staan de K. ongetwijfeld op een veel lager niveau dan een menigte andere stammen in Z.-Amerika; zij vertegenwoordigen, kan men zeggen, het gemiddelde beschavingspeil der inheemsche bevolking ten O. van het Andes-gebied. Zij behooren tot de meest karakteristieke vertegenwoordigers van de eigenaardige beschaving, die geographisch samenvalt met het „tropisch boschgebied” (zie INDIANEN). Litt.: C. H. de Goeje, Bijdrage tot de ethnographie der Surinaamsche Indianen, Internationales Archiv für Ethnographie XVII, Supplement (Leiden 1906); Dezelfde, Beiträge zur Völkerkunde von Surinam, zelfde tijdschrift XIX (Leiden 1908).