Jura (geologie) - De middelste der drie mesozoïsche formaties. De afzettingen uit deze formatie bestaan overwegend uit in diepere zeeën gevormde kalksteenen en mergels, zandsteenen, conglomeraten en stollingsgesteenten treden op den achtergrond. In Duitschland is op het voorbeeld van L. van Buch een driedeeling in onderste, middelste en bovenste J. gebruikelijk, ook naar de overheerschende kleur der gesteenten als zwarte, bruine en witte J. of als lias, dogger, malm onderscheiden. In Engeland worden de beide jongere afdeelingen vereenigd tot oölite en deze tweedeeling wordt ook in den regel in Frankrijk gevolgd.
Dogger- en malmafzettingen nemen veel grooter deel van de aardoppervlakte in dan de liassische. Groote landstreken, die tijdens de lias nog vasteland waren, werden later geleidelijk overstroomd; dit is wellicht de grootste transgressie, welke|tijdens de geschiedenis der aarde voorgekomen is. Zij bereikte een maximum in het oxfordien. Tegen het einde van de J. dook het land langzamerhand o.a. in MiddenEuropa weder uit de golven op. De verdeeling van land en water was een geheel andere dan tegenwoordig. De Centrale Middelzee, de Thetys, vormde nog gedurende de geheele J. de verbinding tusschen den Pacifischen en den Indischen Oceaan en scheidde het Nearktische vasteland, dat het Westen van het tegenwoordige Noord-Amerika innam, van het Braziliaansch-Aethiopische vasteland, dat ZuidAmerika en Afrika met den tusschen beiden liggenden oceaan besloeg. Het ten Oosten daarvan ontworpen Sino-Australische vasteland, dat o.a. ook Nederlandsch-Indië omvatte, heeft veel van zijn continentaal karakter ingeboet sedert op tal van plaatsen in Insulinde afzettingen van jurassischen ouderdom ontdekt werden. — De fossielen geven eenerzijds blijk, dat tijdens de J. in groote gebieden van de aarde dezelfde levensomstandigheden heerschten, gevolg van de groote uitbreiding der oceanen, anderzijds stellen zij in staat om enkele groote provincies van elkaar te onderscheiden. In Europa staat in dien zin de zoog. alpine J. naast de Midden-Europeesche J.
De fauna is buitengewoon rijk en wellicht beter bekend dan van eenige andere formatie. Zeer ontwikkeld waren in de eerste plaats de sponsen, plaat I fig. 3; koralen traden vooral in de malm in grooten vormrijkdom en rifvormend op, -plaat I fig. 2, 4, 5, 7; zeelelies zijn afgebeeld op plaat I fig. 9—12; zeeëgels op plaat I fig. 1, 6, 8. Brachiopoden treden op den achtergrond en zijn nog slechts door enkele families vertegenwoordigd: plaat II fig. 4, 6, 18; lamellibranchiata belangrijken plaat II fig. 8—10, 15, 16. Verreweg het belangrijkst onder de mollusken zijn de ammonieten: plaat II fig. 1, 3, 7, 11, 12 en belemnieten: plaat II fig. 2,13,14; een ostracode is afgebeeld op plaat II fig. 5, een crustacee op plaat II fig. 17. Onder de gewervelde dieren komen visschen voor: plaat III fig. 6, 10, maar veel belangrijker zijn de reptielen met de in zee .levende reuzensauriërs Ichthyosaurus en Plesiosaurus: plaat III fig. 3, 4, 8, 9, 12. Hoogstmerkwaardig zijn ook de vliegende sauriërs, plaat III fig. 11. Vogels treden nu voor het eerst op: plaat III fig. 7. Van de afgebeelde dieren zijn gidsversteeningen van de Midden-Europeesche J. a lias: I, 9; II, 1, 6, 7, 8; III, 12; b dogger I. 6: II, 3, 10, 12, 15, 18: c malm I, 1—3, 8, 12; II, 9, 16; III 7; van de alpiene J.: I, 7; II, 4.