Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Janssonius

betekenis & definitie

Janssonius - (Dr. Roelof Bennink), Nederl. schrijver en dichter, geb. 1817 te Groningen, overl. in Den Haag 1871, promoveerde in zijn geboortestad tot doctor in de theologie, begon als predikant te Roderwolde, stond tot 1850 in Arnhem en tot zijn dood in Den Haag, hield zich veel bezig met de Kerkelijke geschiedenis in ’t bijzonder met die der OudKatholieken, ijverde sterk voor verbetering van het kerkgezang en zag in den „Vervolgbundel op de Evang. Gezangen der Hervormde Kerk” ruim 20 liederen van zijne hand door de Synode opgenomen (1886). Zijn voornaamste geschriften zijn: De Romano-Catholicorum, qui vulgo Jansenistae dicuntur, historia ac principiis (1841); Geschiedenis van het kerkgezang bij de Herv. in Nederl. (1861); Geschiedenis der Oud-R.K. Kerk in Nederland (1870).

Met Hecker, Steringa Kuyper en Lesturgeon gaf hij in 1836 en ’38 een paar dichtbundels uit; later alleen: Jonge Dooden (1842); Lentebladen (1844); Vrouwenleven (1854): Beelden en stemmen (1867). In 1850 werd J. lid van de Mij. van Ned. Letterkunde, in 1837 buitengewoon, later eerelid van „Oefening kweekt kennis” in Den Haag.

< >