Jansenisten, - een partij der Kath. Kerk, genoemd naar Cornelis Jansenius. De eerst door Augustinus en Pelagius, later door Bajus gevoerde strijd over de verhouding der goddelijke genade en der menschelijke vrijheid was door de Katholieke Kerk nooit tot een uitgemaakte beslissing gebracht; zij eerde Augustinus als den grootsten leeraar der Kerk en hield toch in de praktijk vast aan de semi-pelagiaansche beginselen. Opnieuw werd de strijd opgewekt door Jansenius’ boek „Augustinus” (1640), waarin de leer van Augustinus tegenover de Jezuïeten als de orthodoxe werd voorgesteld.
Het boek van Jansenius werd eerst 1641 door de Inquisitie, daarna 1642 door Urbanus VIII door de bul In eminenti als kettersch verboden, vond echter veel verdedigers, zoo b.v. in België de Universiteit van Leuven en meerdere bisschoppen. In Frankrijk werkte Jean Duvergier de Hauranne, abt v. St. Cyran, in denzelfden geest; P. Nicole en Antoine Arnauld tastten de Jezuïeten openlijk aan. Blaise Pascal stelde in zijn „Lettres Provinciales” (1656) hunne moraal openlijk in het licht. Maar de Jezuïeten bewerkten, dat Arnauld uit de Sorbonne gestooten werd, waarop hem zijn zuster Angélique, abdis van het klooster Port-Royal des Champs, opnam, waardoor dit de zetel en het middelpunt der Jansenistische beweging werd. Innocentius X veroordeelde 1653 op een voorslag van 85 Fransche bisschoppen vijf stellingen uit Jansenius’ „Augustinus” als kettersch en ook de tegenwerping zijner aanhangers, vooral van Arnauld, die wel de pauselijke uitspraak omtrent het kettersche dezer stellingen niet bestreden, maar beweerden, dat deze stellingen, in den zin van den paus, in het boek van Jansenius niet voorkwamen. In 1656 wreekten de Jezuïeten zich op Pascal’s „Lettres Provinciales”, dat een buitengewone opschudding verwekte, door een bul, waarin beweerd werd, dat Jansenius’ betwiste stellingen door hem zóó geleerd waren als waarin zij waren veroordeeld. De beslistheid, waarmede Lodewijk XIV zich tegen de uitroeiing der Jansenisten verzette, dwong velen hunner tot uitwijking naar de Nederlanden.
De haat der Jezuïeten keerde zich ook verder tegen Port-Royal, zoodat in 1709 het klooster werd opgeheven en geslecht. Intusschen was de strijd opnieuw uitgebarsten. In 1693 gaf een uit Parijs verdreven priester van het oratorium Paschasius Quesnel, het N. Test. uit met stichtelijke aanteekeningen in den geest van Jansenius. In 1713 veroordeelde de paus door de Constitutie „Unigenitus” 101 stellingen uit het boek van Quesnel als kettersch. Hierdoor werd het semi-pelagianisme feitelijk tot Roomsche kerkleer verheven en Augustinus verketterd. De Fransche Kerk werd hierdoor in twee partijen verdeeld. De eene partij, die der Acceptanten, nam de constitutie aan; de andere, Appellanten genoemd, omdat zij van den paus op een concilie appelleerden, aan wier hoofd kardin. Noailles stond, verzetten zich tegen haar.
Noailles moest zich echter 1728 onderwerpen; velen deden dat met hem en in 1730 werd de constitutie onder de rijkswetten opgenomen. Bij de Jansenisten drong nu een geest van dweeperij en ascetisme door. Andere Jansenisten trokken naar de Nederlanden en stelden zich onder den aartsbisschop van Utrecht, die sedert het begin der 18e eeuw met Rome in conflict stond en de erkenning van wiens keuze geweigerd was. Ten onrechte worden de belijders dezer Kerk Jansenisten genoemd. Zij zijn eigenlijk de oud-bisschoppelijke clerezie van Utrecht en sedert 1875 bij de wijding van den Duitschen oud-Kath. bisschop een Hollandsche oud-Kath. Kerk.— Litt.: Leydecker, Historia Jansenismi (1695); Fuzet, Les Jansénistes du 17e siècle (1877); Séché, Les derniers Jansénistes (1891—92).