Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Iran

betekenis & definitie

Iran - Hoogland, dat het Oosten van Vóór-Azië vormt. Het is een breed geplooid bergland groot 2.400.000 K.M.2 De ruimten tusschen de ketengebergten, die dit gebied begrenzen en doorsnijden zijn, in verband met het droge klimaat en de onvoldoende afwatering, met verweeringspuin opgevuld, zoodat het geheel den vorm heeft van een tafelland, dat echter in het midden over het algemeen lager is, dan aan de randen. De laatsten hebben door de betere afwatering meer het karakter van ketengebergten behouden en maken door hun hoogte soms een alpinen indruk. Maar ook in het midden verheffen zich boven de puinvlakten uit soms langgestrekte gebergten en geïsoleerde bergtoppen. — In het midden komt een kristallijne kern voor, in de Noordelijke randketens primaire (devonische en carbonische) en oud-secondaire gesteenten, in het Zuiden krijt- en tertiaire kalksteenen.

Op verschillende plaatsen zijn b.g. gesteenten door vulkanische formaties doorbroken, zoowel oudere eruptief-gesteenten, als jongere vulkanen, waarvan enkele nog niet geheel dood zijn. — Het N. van I. bestaat uit een reeks ketengebergten, waarvan in het W. de Elboers een boog om de Kaspische Zee maakt en zich in den 5670 M. hoogen vulkaan Demawend verheft; in het O. behoort het randgebergte tot het Hindoe-koesjsysteem, dat onder verschillende namen Iran van Toeran scheidt, en zich vooral in het O. tot groote hoogten verheft. Ook in het binnenland van Iran bereiden sommige bergketens aanzienlijke hoogten. De voornaamste is de Koh-roed met toppen van meer dan 4000 M. Ook hier zijn de hoogste verheffingen meest vulkanen. In het N.O. vormt het Soliman-gebergte (tot 3530 M.) de grens met Pendsjab. Verder is I. tusschen Quetta en Oermia begrensd door één doorloopend ketengebergte, dat een groote, naar het Zuiden gewende boog maakt. Dit bergland stijgt trapsgewijs van de kust en de vlakte van Mesopotamië naar het binnenland op. Het heete, lage kustgebied noemt men Germesir (= heete land), dan volgt Tengsir (het land der passen), en eindelijk het koude land of Serhad. Hier verheffen zich sommige toppen tot boven de 5000 M. Verreweg het grootste gedeelte van I., n.l. 1.550.000 K.M.2, heeft geen afvloeiïng naar den Oceaan.

De rivieren monden hier in meren en zoutmoerassen uit, zooals de Hilmend in 't 400 a 500 M. hooge gebied der Hamoen-meren in het centrum. In het N. stroomen de rivieren naar het eveneens afstroomingsgebied van Toeran (Heri-roed, Moerghab) en naar de Kaspische Zee (Sefid-roed). — Het klimaat is over het algemeen zeer continentaal, vooral in het binnenland. Ispahan heeft een jaartemperatuur van 15,2°, Jan. — 0,2°, Juli 27,8°. In de woestijnstreken komen uitersten van + 48° en 50° voor. De Zuidkust is heet. (Aboesjir : Jan. + 14°, Juli 31,5°).

De neerslag valt hoofdzakelijk in den winter, in het binnenland valt weinig; de randgebergten, vooral die in het N., ontvangen soms veel regen en sneeuw. Het Z.O. staat reeds eenigszins onder den invloed van de Indische moesons, zoodat hier in het begin van Augustus ook zomerregens voorkomen. — In de plantbedekking komen groote tegenstellingen voor : in de randgebergten ziet men dichte wouden, vooral in ’t N., terwijl men in het binnenland meest dorre woestijnen en armoedige steppen vindt, die echter ook weer aan de bergranden met weelderige cultuuroasen kunnen afwisselen. De steppe-vegetatie stijgt tot 2200 M., de woudgrens ligt in de Noordelijke gebergten tusschen 2400 en 2500 M., in de Zuidelijke slechts tot 1500 M. — De bevolking bestaat uit twee zeer verschillende bestanddeelen, n.l. de tot het Indo-Europeesche ras behoorende Iraniërs en de tot het Mongoolsche ras behoorende Turko-Tataren. Politiek is I. verdeeld in Perzië, Afghanistan en Beloedsjistan.

< >