Indragiri - 1) afd. van de res. Riouw en Onderh., staande onder een ass.-resident en verdeeld in 3 onderafd.: de Koeantan (Kwantan-)districten, de Indragirische Benedenlanden en de Indragirische Bovenlanden; het bevolkingscijfer bedroeg in 1916 totaal 83.073,waaronder 51 Europ., 1.413 Chineezen, 24 andere vr. Oosterl.; onder de Inlanders kwamen ruim 30.000 Koeantanners, bijna 26.000 Maleiers en bijna 19.000 Bandjareezen voor; deze laatsten hebben zich vooral neergezet aan den benedenloop der Indragiri-rivier. Het land is grootendeels moerassig alluviaalland, met oerbosch bezet; alleen in het Z. vindt men laag heuvelland.
De bevolking is in de kuststreken van Riouwsch-Maleischen bloede; naarmate men meer het binnenland in komt, vertoont zij meer verwantschap met de Minangkabausche Maleiers; in de Koeantandistricten overheerscht het laatstgenoemde type geheel. In het Z.-lijk deel, bij Doerian Tjatar, vindt men nog een lager staande bevolkingsgroep, de Orang Mamok, die als de afstammelingen der oorspronkelijke bevolking worden beschouwd. Een belangrijk bevolkingselement zijn bovendien de Bandjareezen, die aan de oevers der Indragiri-rivier wonen van Koeala Tj naka tot Prigi Radja; zij hebben aan de rivier sawahs aangelegd, die bij vloed onderloopen; hooger op wordt de rijst in hoofdzaak op droge velden verbouwd. Ook hebben de Bandjareezen klappertuinen in de deltagronden aangelegd. Ook Europeesche landbouwondernemingen komen hoe langer hoe meer in deze afdeeling voor (gambir en rubber).
2) Zelfbesturend landschap, deel uitmakende van de afd. I. onder een Soetan (Sultan), onder wien de rijksbestierder (Soetan Moeda) het bestuur over Boven-Indragiri voert. De verhouding tot het N.-I. Gouv. wordt beheerscht door de „Korte verklaring”, geteekend in Juni 1912.