Horieten - een Semietische woestijnstam, die vlgs. Ed. Meyer waarsch. in den tijd der Hyksos (1600 v. Chr. en vroeger), van het Z. uit in Kanaan is binnengedrongen en tenminste tot in het midden des lands (Sichem, Gibeon) zich heeft gevestigd, zie HIWWIETEN; ook op het Judeesche gebergte hebben zij gewoond. In den Israëlietischen tijd bevonden zij zich voornl. in de streken ten Z. der Doode Zee en in het gebergte Seïr, waar de later binnengekomen Edomieten (Gen. 36, 2) hen geheel verdrongen. De benaming H. hangt wel samen met den Egypt. naam voor Z. Syrië, n.l. „Charoe” (spr. uit: Chór).
Vele clans der H. droegen diernamen, die ten deele in Kanaaniet. plaatsnamen bewaard zijn: Zorea (horzel), Ofra (gazel), Ajjalon (hert), Sjaroechen (jakhalzen); vgl. de H. clan te Sichem „de zonen van Hemor(ezel)”. Wellicht hangt de veelvoorkomende zonnekultus, welks sporen te vinden zijn op de W.-helling van ’t Judeesche bergland (vgl. Bethsemes, Har-cheres = „zonneberg” enz.) met de H. samen. De naam H. is later volksetymologisch in verband gebracht met chór „spelonk”. — Er bestaat geenerlei verband met de Charri uit Klein-Azië.