Hoorn (muziek) - horen, Ital. corna, Fr. cor, een der voornaamste blaasinstrumenten van het hedendaagsch orkest. De oer-vorm van den h. is de horen van ’t een of ander dier ; meestal stier, os of ram. Al spoedig werd de h. ook van metaal (brons) vervaardigd. Het instrument diende bij de natuurvolkeren als signaalinstrument en werd voornamelijk op de jacht gebruikt.
De lengte van de buis, die het langste deel van den h. uitmaakt, leidde tot de gedachte die buis te winden, waardoor het instrument veel handelbaarder werd. De h. — in zijn oorspronkelijken vorm — behoort tot de natuurinstrumenten, d. w. z. de speler kan op het instrument de gansche reeks van de boventonen maken, maar ook die alleen. Daardoor bleef het toongebied van den h. beperkt niet alleen, maar bevatte ook hiaten. Het „stoppen” (d. w. z. de hand een eind ver in den beker schuiven), waardoor de ontbrekende tonen konden worden mogelijk gemaakt, was maar een zeer onvoldoende hulpmiddel, omdat de „gestopte” tonen, in klank aanmerkelijk achterstonden bij de „open” tonen. Dat euvel is verdwenen door de uitvinding der ventilen (Blühmel en Stölzel, 1814): de h. werd daardoor een geheel chromatisch instrument, en is van dien tijd af een zeer belangrijk bestanddeel van het orkest geworden.
De eerste componist, die de h. in ’t orkest aanwendde, was Lully in zijn Princesse d’Elide. Zie de artikelen h. in de Lexica van Mendel-Reissman en Riemann. Ook: Em. Ergo: Dans les Propylées de l’Instrumentation. — In de wapenk. worden onderscheiden drie soorten: waldhoorn, jachthoorn en posthoorn.