Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Hooger onderwijswet

betekenis & definitie

Hooger onderwijswet - wet van 28 Apr. 1876, Stb. 102 tot regeling van het H. O., laatstel. gew. 7 Juni 1919, Stb. 307. De in 1905 geldende tekst is opgenomen in Stb. 1905 no. 181. — Volgens art. 1 omvat het H. O. de vorming en voorbereiding tot zelfstandige beoefening der wetenschappen en tot het bekleeden van maatschappelijke betrekkingen, waarvoor een wetenschappelijke opleiding vereischt wordt. — De scholen van H. O. worden onderscheiden in openbare en bijzondere. Openbare zijn die opgericht en onderhouden door gemeenten en het Rijk, afzonderlijk of gezamenlijk; de overige zijn bijzondere scholen (art. 2). Het geven van H. O. is vrij, behoudens het toezicht der overheid (192 Grw.). Vreemdelingen behoeven echter tot het geven van H. O. aan gemeentelijke of bijzondere scholen Koninkl. vergunning (art. 3). -— De regeling der openb. instellingen is te vinden in artt. 4—148, die der bijzondere in artt. 149—206. — De openb. instellingen zijn te onderscheiden (art. 4) in gymnasia (artt. 5—29), hoogescholen (hiervan vindt alleen de Technische Hoogeschool te Delft regeling in de Hooger-onderwijswet, artt. 30—69; de wet van 15 Dec. 1917, Stb. 700, tot regeling van het hooger landbouw- en hooger veeartsenijkundig onderwijs, welke de Rijks hoogere land-, tuin- en boschbouwschool te Wageningen tot landbouwhoogeschool en de Rijksveeartsenijschool te Utrecht tot veeartsenijkundige hoogeschool verheft, bevat de regeling voor deze instellingen) en universiteiten (artt. 70—117). — De gymnasia zijn instellingen, voorbereidend tot universitair onderwijs (art. 5). — Tot 1905 was de technische hoogeschool geen instelling van H. 0., maar viel zij onder den naam Polytechnische school onder de bepalingen der wet op het Middelb.

Onderw. Bij de wet van 22 Mei 1905, Stb. 141, werd zij tot hoogeschool verheven (artt. 4, 31 H. O. wet). — Er zijn drie Rijks-universiteiten, en wel te Leiden, Utrecht en Groningen (art. 70), terwijl een gemeentelijke universiteit met gelijke rechten (art. 71) te Amsterdam gevestigd is (art. 70). — Volgens art. 149 staat het aan ieder Nederlander, ieder vreemdeling, die de bij art. 3 bedoelde vergunning bezit, elke erkende vereeniging en ieder kerkgenootschap vrij een bijzondere school van H. O. te openen onder voorwaarde, dat de oprichter vooraf daarvan kennis geve aan den Min. van Binnenl. Zaken met overlegging van de reglementen of statuten. Tot het openen eener bijz. school van H. O., gesticht bij uiterste wilsbeschikking, is echter Koninkl. goedkeuring vereischt (art. 150). — Aan bijzondere gymnasia (artt. 157—169) kan het recht worden verleend diploma’s van toelating tot de universiteiten af te geven (art. 157). — Bij K. B. kunnen instellingen, stichtingen of rechtpersoonlijkheid bezittende vereenigingen worden aangewezen als bevoegd om bij een of meer uitdrukkelijk genoemde faculteiten aan de rijksuniversiteiten of bij een of meer uitdrukkelijk genoemde afdeelingen der technische hoogeschool een of meer bijzondere leerstoelen (artt. 170—183) te vestigen, met opgave van de vakken waarin door hen, die deze leerstoelen bekleeden, onderwijs zal worden gegeven. Zie de volgende op dit art. berustende K. B.: 9 Oct. 1909, Stb. 335, en 4 Juni 1912, Stb. 178 (Radboud-stichting); 17 Jan. 1914, Stb. 16 (Mij. t. Nut v. ’t Algem. ; 9 Juli 1914, Stb. 199 Geref. Bond t. verbr. en verd. v. d. Waarheid in de Ned. Herv. kerk). — Ook kan aan instellingen, stichtingen en rechtspersoonlijkheid bezittende vereenigingen bij K. B. overeenkomstig haar verzoek, telkens voor één studiejaar, worden toegestaan aan een rijksuniversiteit of aan de techn. hoogeschool een reeks wetenschappelijke voorlezingen te doen houden door bepaaldelijk in het verlof genoemde personen over uitdrukkelijk daarin te vermelden onderwerpen (art. 183). — Ten slotte kunnen instellingen, stichtingen en rechtpers. bezittende ver. bij K. B. worden aangewezen als bevoegd een bijzondere universiteit te hebben, die ten aanzien van uitdrukkelijk in die aanwijzing te vermelden, door haar te verleenen, doctorale graden, gelijke rechten heeft als de rijksuniversiteiten (artt. 184—200). Bij K. B. van 4 Dec. 1905, Stb. 311, is als zoodanig aangewezen de Vrije Universiteit, in 1880 te Amsterdam geopend door de Vereenig. voor H. O. op Gereformeerden Grondslag.

< >