Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Hoofdelijkheid eener verbintenis

betekenis & definitie

Hoofdelijkheid eener verbintenis - Men noemt een verbintenis hoofdelijk of solidair, wanneer nakoming in haar geheel (in solidum) van meer personen kan worden gevorderd (passieve hoofdelijkheid), of wannneer meer personen ieder voor zich nakoming in haar geheel kunnen eischen (actieve hoofdelijkheid), met dien verstande, dat nakoming nooit meer dan één keer behoeft te geschieden (1314—1316 B. W.). Vooral op grond van art. 1223 B. W. zal men als regel mogen aannemen, dat tenietgaan der verbintenis ten opzichte van een der schuldenaren of een der schuldeischers, haar ook doet tenietgaan ten opzichte van de anderen, tenzij dit tenietgaan alleen uit persoonlijke omstandigheden van dien één voortvloeit. Zoo zal nietigheid der verbintenis, op grond van gemis aan handelingsbevoegdheid van een der schuldenaren, de andere schuldenaren geenszins bevrijden. Nakoming, schuldvernieuwing (1460 B. W.), kwijtschelding (1475, 1476 B. W.) doen echter de verbintenis voor allen te niet gaan. Ook schuldvermenging ? Artt. 1324 en 1473 B. W. zeggen misschien slechts schijnbaar het tegendeel; immers zij regelen veleer het verhaal der schuldenaren onderling.

Een uitzondering bevat echter art. 1466 B. W. voor de schuldvergelijking, door te bepalen, dat hierop slechts de schuldenaar, wien deze betreft, een beroep kan doen. Een bijzondere regeling bevat art. 1321 B. W. voor het geval, dat een zaak verschuldigd is en ze door toedoen van een of meer der schuldenaren mocht vergaan of nadat ingebrekestelling heeft plaats gehad. Bij vergaan der zaak in andere omstandigheden geldt weder de hoofdregel. — Actieve hoofdelijkheid komt zelden voor. Passieve veel meer. Hoofdelijkheid mag nimmer worden aangenomen, indien niet de wet het uitdrukkelijk zegt of partijen het zijn overeengekomen (1318 B. W.). Waar dus de wet in art. 1679 B. W. ten opzichte van de verplichtingen van de leden eener burgerlijke maatschap tegenover derden en in art. 1841 B. W. voor het geval van lastgeving aan meer gevolmachtigden zegt, dat hoofdelijkheid niet aanwezig is, is dat eigenlijk ten overvloede. Hoofdelijke aansprakelijkheid wordt door de wet gesteld in artt. 619 (geweldadige ontzetting uit het bezit), 1063 (executeurs testam.), 1066 (bewindvoerders), 1786 (bruikleening), 1848 (lastgevers), 1873 (meerdere borgen) B. W., 18 K. (leden eener venn. onder firma), enz. Bij belastingovertredingen stelt de wet bij voorkeur meerdere personen hoofdelijk aansprakelijk (zie bv. art. 92 Registratiewet 1917).

Ondeelbaarheid eener verbintenis brengt steeds hoofdelijkheid mede (1337, 1338 B. W.). Niet omgekeerd (1334 B. W.); de erfgenamen van den solidair aansprakelijke of gerechtigde zijn dus ieder slechts voor hun aandeel hoofdel. gerechtigd of aansprakelijk. — Het begrip hoofdelijkheid ziet voor alles op de verhouding tusschen schuldeischer(s) en schuldenaar(naren), eerst daarna is die van ieder dezer onderling van belang. Of zij het genotene onderling zullen moeten deelen of het gepraesteerde geheel of ten deele op de mede-verbondenen zullen kunnen verhalen, komt eerst in de tweede plaats in aanmerking (zie hieronder). Een hoofdel. schuldenaar kan dan ook geen schuldsplitsing eischen (1319 B. W.). De borg, die zich hoofdelijk met den hoofdschuldenaar verbonden heeft, mist het hem anders toekomende voorrecht van uitwinning (1869 B. W.) Toch kan de schuldeischer ook rechtstreeks met die onderlinge verhouding der solidair verbondenen in aanraking komen (zie 1476,1324,1473 B. W.) — Een verbintenis kan hoofdel. zijn, hoewel de eene schuldenaar op een andere wijze dan de andere tot voldoening van hetzelfde mocht gehouden zijn, bv. indien dé een slechts voorwaardelijk verbonden is, terwijl de verbintenis van den ander zuiver en eenvoudig is, of indien de een een tijdsbepaling heeft bedongen, welke aan den ander niet is toegestaan (1317 B. W.). — Zoolang niet, bij actieve hoofdelijkheid, de schuldenaar door een der schuldeischers in rechte is aangesproken, is aan hem de keus tegenover wien hij zijn verplichtingen wil nakomen (1315 B. W.). — Vervolgingen, tegen een der hoofdel. schuldenaren ingesteld, beletten niet om ook tegen de anderen op te treden (1320 B. W.). De eisch tot betaling van interessen tegen een hunner gedaan, doet echter deze ook loopen ten aanzien der anderen (1322 B. W.). Stuiting van verjaring ten opzichte van den een geldt ook voor de anderen (2020,2022 B. W.). Zie voor den beslissenden eed artt. 1975, 1976 B. W.— Een hoofdel. schuldenaar kan zich tegenover den schuldeischer in rechte bedienen van alle exceptiën, die uit den aard der verbintenis voortvloeien, en van alle die hem persoonlijk eigen zijn, benevens van alle welke aan mede-schuldenaren gemeen zijn, echter niet van die welke slechts eigen zijn aan den persoon van sommige zijner mede-schuldenaren (1323 B.W.).—De schuldeischer kan ten opzichte van een der schuldenaren of van allen afstand van de hoofdelijkheid doen. Deze afstand wordt eehter niet gemakkelijk stilzwijgend aangenomen (1325—1327 B. W.).— Het verhaal, dat de schuldenaar, die voldaan heeft, eventueel op zijn mede-schuldenaren kan nemen, is geregeld in artt. 1329—1331 B. W. Art. 1438, 3o B.W. kent hem subrogatie toe in de rechten van den schuldeischer. Zie voor het verhaal van wie voldaan heeft als borg van solidaire schuldenaren gezamenlijk art. 1878 B. W. — Een bijzondere bepaling bevat art. 136 Tw. voor het geval van hoofdel. schuldenaren twee of meer in staat van faillissement verkeeren. De schuldeischer kan dan in ieder faill. opkomen voor en betaling ontvangen over het geheele bedrag, hem ten tijde der faillietverklaring verschuldigd, totdat zijn vordering ten volle zal zijn gekweten. —De hoofdel. schuldenaar, die op den faill. boedel recht van verhaal heeft, kan uit dien hoofde, voor zooverre de schuldeischer zelf kan opkomen, alleen voorwaardelijk worden toegelaten, zoolang de schuldeischer zelf niet opkomt. — Indien in het geheel meer dan 100 % beschikbaar mocht zijn, worden die meerdere percenten naar de onderlinge rechtsverhouding verdeeld.

< >