Hohenlohe - oud Frankisch geslacht, waarvan stamvader is Georg uit de 1e helft der 16e eeuw, wiens twee zonen aan ’t hoofd staan van de tegenwoordige veel vertakte liniën H.-Neuenstein en H.-Waldenburg, welke omstreeks ’t midden der 18e eeuw tot den vorstelijken rang werden verheven en waarvan de eerste Protestantsch, de andere Roomsch-Katholiek is. — Van de leden ervan noemen we enkele:
1) Chlodwig Karl Viktor, Vorst zu H.-Schillingsfürst, Duitsch Rijkskanselier (1819-1901), bekleedde na zijn studie te Göttingen achtereenvolgens aanzienlijke betrekkingen, was o. a. van 1866 tot ’70 Beiersch minister-president, van 1885-94 Stadhouder van Elzas-Lotharingen en van 1894 tot 1900 Rijkskanselier en president van het Pruisisch Ministerie. Zijn Denkwürdigkeiten, in 1906 door zijn zoon Alexander uitgegeven, verwekten in het Duitsche Rijk veel opschudding. — 2) Karl August Eduard Friedrich, Prinz zu H.-Ingelsingen, Pruis. Gen. d. Art., 1827-1892, nam aan de oorlogen van 1866 en 1870/71 deel en onderscheidde zich bijzonder in de slagen bij St. Privat en Sedan. Hij schreef verschill. krijgskundige werken, over welker waarde verschillend geoordeeld wordt. — 3) Hermann, vorst zu H.-Langenburg, graaf v. Gleichen (1832-1913), was eerst in Württembergschen daarna in Oostenrijkschen krijgsdienst, zat van 1891-1894 in den Duitschen Rijksdag, tot hij als Stadhouder van Elzas-Lotharingen werd benoemd, uit welk ambt hij in 1907 plotseling ontslag vroeg. — Zijn zoon Ernst (geb. 1863) legde in 1906 ’t beheer over de Koloniale afdeeling van het Departement van Buitenl. Zaken neer, toen de Rijksdag de instelling van een afzonderlijk Departement van Koloniën afstemde. Van 1907-18 was hij lid van den Rijksdag. — 4) Conrad, prins zu H.-Schillingfürt (geb. 1863) was twee keer Oostenrijksch Minister van Binnenl Zaken en sinds 1904 Stadhouder van Triest.