Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Himalaya

betekenis & definitie

Himalaya - „plaats van de sneeuw”, het hooge, Zuidelijke randgebergte van CentraalAzië, dat Tibet van de Noordelijke vlakten van Indië scheidt. Het reikt van het doorbrekingsdal van den Indus tot dat van den Sangpo-Brahmapoetra; als N.-grens kan men het groote lengtedal dier rivieren beschouwen. Volgens deze grenzen is het 2400 K.M. lang, 200 a 350 K.M. breed en heeft een oppervlakte van ^ 650.000 K.M.2 In het W. sluit de H. zich naar ’t W. buigend aan bij den HindoeKoesj; in het O. stuwt het zich tegen de N.-Z. loopende ketens van Achter-Indië aan.

Men kan hem verdeelen in een Westelijke en een Oostelijke helft; de grens van beide wordt ongeveer door den Dawalagiri gevormd. De Westelijke helft is het best bekend ; zij bestaat van Z. naar N. uit 1) de tertiaire voorbergen (Siwalik heuvels en de 6 a 700 M. hooge Dunplateaus), 2) een graniet- en leisteenzone, 3) een 2 a 3000 M. hooge palaeozoïsch-mezozoïsche zone (de Lower-H.), 4) de Centrale gneiss-zone met de grootste kam- en tophoogten (NangaParbat, 8120 M., Nanda Devi 7810 M., Dawalagiri 8180 M.), 5) de Noordelijke voorketens, bestaande uit een breede zone van palaeozoïsche en mezozoïsche gesteenten, waar achter zich weer een oud-tertiaire gordel met jongere vulkanische gesteenten bevindt.

De lagen zijn sterk gevouwen en hier en daar over elkander geschoven. In de Oostelijke H. volgen op parallelloopende vóórketens, hier Doears genoemd, een middelgebergte, dat met zijn hoogste toppen tot boven de Europeesche Alpen reikt.

Tusschen de bergketens liggen groote komdalen, waarin zich vroeger meren bevonden. De derde of centrale keten draagt hier de hoogste toppen der aarde, o. a. den Kandsjindsjinga, 8580 M., en den Mount Everest, 8840 M. Talrijke toppen verheffen zich nog boven de 8000 M., en zeer vele boven de 7000 M. De gemiddelde hoogte der centrale keten bedraagt bijna overal meer dan 6000 M. De Z.helling ontvangt zeer veel meer neerslag, dan de N.helling. Ondanks de grootere warmte ligt dan ook de sneeuwgrens in het Z. op 4940 M., terwijl deze op het koudere N. op 5300 M. ligt. De gletsjers reiken tot 3500 M., zoodat een zeer groot gedeelte van den Himalaya met eeuwige sneeuw bedekt en vergletsjerd is. Ten gevolge van b.g. klimaatverschil heeft het landschap aan den Indischen kant een geheel ander karakter dan aan den Tibetaanschen.

Hier, waar het gebergte begrensd wordt door het ± 4000 M. hooge plateau, zijn de verweerde toppen door eindelooze steenwoestijnen omgeven. Door breede, vlakke dalen met spaarzamen plantengroei stroomen weinige rivieren; ginds daalt de H. steil naar de lage Indische vlakten af en is hij doorvoerd met talrijke, diep ingesneden dalen, waardoor tallooze waterrijke bergstroomen naar den Indus en Ganges afdalen. De lagere hellingen, van 3000 M. hoogte af, zijn hier met dichte wouden bedekt. De hoofdwaterscheiding ligt nergens in den H. zelf, maar op de Noordelijker er parallel mee loopende Trans-Himalaya en Karakoroem. Aan meren en watervallen is het gebergte betrekkelijk arm, oude opgevulde meerbekkens komen echter veel voor.

< >