Hervormingsgesteenten - of metamorfe gesteenten, gesteenten, welke een algeheele hérvorming hebben ondergaan nadat zij reeds eenmaal, hetzij als stollings-, hetzij als bezinkingsgesteente, gevormd waren. De hervorming kan alleen optreden als het gesteente onder zoodanige omstandigheden van temperatuur en druk komt of zoodanig doortrokken wordt door heftig werkende gassen, dat een groot deel der aanvankelijke bestanddeelen in den ouden vorm onbestendig wordt en vervangen door andere, althans opnieuw kristalliseert. Zij kan veroorzaakt worden 1e door bewegingen in de aardkorst, welke sterke spanningen opwekken en tengevolge waarvan heele deelen der aardkorst tot groote diepte kunnen inzinken; zulke bewegingen strekken zich steeds over groote gebieden uit; de daardoor veroorzaakte metamorfose van gesteenten eveneens: regionaal-metamorfose, 2e door het opstijgen van magma, tot in de nabijheid van het gesteente, sterker nog door de inpersing van magma tusschen de lagen van het gesteente; in beide gevallen werkt zoowel de temperatuursverhooging als de doorstrooming met de heete gassen, welke aan het stollende magma ontsnappen, hervormend: contact-metamorfose, 3e door gassen, welke ontsnapt zijn aan een magmahaard op zoo grooten afstand, dat hij niet rechtstreeks door temperatuursverhooging hervormend werken kan: pneumatolytische metamorfose.Onder metamorfe gesteenten in engeren zin pleegt men alleen die te verstaan, welke aan de eerste oorzaak hun ontstaan danken. Zij nemen een groot deel van de steenschaal der aarde in en vormen overal waar niet een batkoliet of lakkoliet van stollingsgesteente aan den dag komt, den grondslag, waarop alle jongere gesteenten rusten.
Zij zijn dus ouder dan alle daar voorkomende gesteenten, waaruit echter niet volgt, dat niet elders op aarde niet-hervormde gesteenten zouden kunnen voorkomen, welke nog ouder zijn; inderdaad is de betrekkelijk jonge leeftijd van tal van echt metamorfe gesteenten bewezen. Onder de h. overheerschen gneis en glimmerschist sterk alle andere. Van beide ligt de eerste onder; een zone van fyllieten vormt den overgang van de glimmerschistzone naar de normale leien. Gn. en gl. zijn beide gekenmerkt door parallelstructuur, tengevolge van de evenwijdige richting der glimmerblaadjes; deze is veroorzaakt door een eenzijdigen druk tijdens de vorming en is ook eigen aan tal van andere h. De overige h. vormen groote en kleine lenzen in de beide genoemde hoofdgesteenten; de belangrijkste zijn kristallijne kalksteen, kwartsiet, talkschist, chlorietschist, amfiboolgesteenten, eklogiet, serpentijn, ijzergesteenten, amarilgesteente.