Heribert - bisschop van Utrecht, geb. in het Friesche dorp Bierum, werd in 1138 bisschop en overleed te Utrecht in 1150. H. was een krachtig en godvreezend kerkvorst. Onder hem schonk keizer Koenraad III opnieuw de Friesche graafschappen Oostergoo en Westergoo aan het Bisdom Utrecht. Op aansporing van Dirk VI, graaf van Holland, viel zijn schoonbroeder Otto, de graaf van Bentheim in Drente en Overijsel.
H. was juist op reis naar Rome, keerde terug en nam bij Ootmarsum Otto gevangen en liet hem naar Utrecht voeren. Toen zijn vrijlating geweigerd werd, trok Dirk tegen Utrecht op. Deze werd echter door den bisschop zelf tot inkeer gebracht en trok naar Holland terug.
In 1148 werden onder zijn episcopaat door een geweldigen brand de kerken van St. Maarten, van St. Petrus en St. Jan verwoest. De stad werd door H. weer opgebouwd en van nieuwe grachten voorzien. Met zijn verlof en onder goedkeuring van Paus Eugenius III werd in 1150 de Abdij nabij Middelburg naar de stad overgebracht.
Het merkwaardigste onder zijn bestuur is, dat Keizer Koenraad III, met goedkeuring van den Paus, aan de kapittels van St. Martinus en St. Salvator het recht schonk om zelfstandig (buiten den keizer, de overige geestelijkheid en het volk om) een nieuwen bisschop te kiezen.
Zie Coppens, Algemeen Overzicht der Kerkgeschiedenis van NoordNederland.