Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Hensen

betekenis & definitie

Hensen - (Mgr. Dr. A H. L.), kerkhistoricus, geb. 1854 te Rotterdam, priester gewijd 1876, was vice-praeses der St. Joseph-Gezellenver. te A’dam, promoveerde in 1883 aan de „Minerva” te Rome in de theologie, was daarna kapelaan te ’s-Gravenhage en werd 26 Oct. 1886 benoemd tot hoogleeraar in de kerkelijke geschiedenis aan het Groot Seminarie te Warmond. Als redactielid van de „Katholiek” en de „Haarlemsche Bijdragen’-’ schreef hij daarin vele artikelen, alsook in het „Archief voor de geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht.” In 1899 gaf hij uit: Het Eeuwfeest van het Groot Seminarie te Warmond (’s-Bosch, Kath. 111.) en in 1906 Het RoomschKatholiek Rotterdam (Rotterdam, Nevens).

In 1911 werd hij benoemd tot Geheim Kamerheer van den Paus en 19 Mei 1915 werd hij als opvolger van Dr. Gisbert Brom aangesteld tot Directeur van het Nederlandschhistorisch-instituut te Rome. 19 Mei 1916 werd hij benoemd tot Huisprelaat van Z. H. den Paus.

< >