Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Hendrik (keizers)

betekenis & definitie

Hendrik (keizers) - naam van verschillende koningen en keizers van Duitschland.

Hendrik I, sedert 912 hertog van Saksen, werd in 919 gekozen tot Roomsch-koning. Daar hij de eerste vorst is, die niet behoort tot den Frankischen stam, kan men met zijn troonsbestijging het begin van de gesch. van ’t Duitsche Rijk rekenen aan te vangen. Teneinde het centraal gezag te versterken, bekleedde hij bisschoppen met het grafelijk gezag, waardoor deze als ambtenaren van den koning optraden. De hertogen van Zwaben, Beieren en Lotharingen weet hij te dwingen, zijn gezag te erkennen. Daar hij zich niet opgeI wassen voelt tegen de Hongaren sluit hij met deze een verdrag, waarbij hij zich verplicht een schatting te betalen. De rust, die ’t Rijk daardoor geniet, benut hij voor ’t aanleggen van versterkingen langs de Zuidgrens en ’t vormen van een leger, dat door hem geoefend wordt in de oorlogen tegen de Slaven.

De Slavische Hevellers (in Brandenburg) en Daleminciërs (in Meiszen) worden onderworpen (928). Wanneer hij zich sterk genoeg voelt, zegt hij ’t verdrag met de Hongaren op, die oogenblikkelijk ’t rijk binnenvallen, maar verslagen worden bij Merseburg (933), waardoor hun invallen voor geruimen tijd ophouden. Ook naar ’t Noorden beveiligt H. het rijk. Hij sterft in 936. Litt.: Waitz, Jahrbücher des Deutschen Reichs unter Heinrichs I (1885); Löher, Die Deutsche Politik König Heinrich l (1857).

Hendrik II sedert 995 hertog van Beieren, werd in 1002 gekozen tot Roomsch-koning. In de binn. politiek volgt hij de Ottonen na door voor versterking van het centraal gezag te steunen op de bisschoppen, die hij bij voorkeur laat kiezen uit zijn omgeving. Op kerk. gebied steunt hij de hervormingsbeweging van Gerard van Brogne. De tucht in de kloosters wordt verscherpt en voor de ontwikkeling der geestelijkheid meer gedaan. Tot bekeering van de Wendische stammen aan den Boven-Main, sticht hij ‘t bisdom Bamberg (1007). Het geest, leven geraakt tot bloei (een Latijnsche bewerking van de Nibilungen-sage werd in dezen tijd vervaardigd). In zijn buit. politiek was H. minder gelukkig. Wel gelukt het hem vasten voet te verkrijgen in Italië, maar tegen de Polen is hij niet opgewassen.

Hij is genoodzaakt dezen in ’t bezit te laten van de Lausitz en Meiszen (1013). Een tweede oorlog tegen hen brengt evenmin succes. Bi] den vrede van Bautren behouden de Polen deze landstreken (1018). In 1014 wordt H. gekroond tot keizer. Hij sterft in 1024. — Litt.: Hirsch Jahrbuch des Deutschen Reichs unter Heinrich II (1862); Ursinger, Zur Beurteilung Heinrich II (H. Z. 8.); Matthaei, Die Klosterpolitik K. Heinrichs II, diss. Gött. 1877. — Hendrik III werd na den dood van zijn vader Koenraad II in 1039 tot Roomsch-koning gekozen na sedert 1027 als hertog Beieren bestuurd te hebben. Onder zeer gunstige omstandigheden aanvaardde H. de regeering.

Onder de voorgaande koningen had zich het centr. gezag zoodanig ontwikkeld, dat Zuid-Duitschland er aan onderworpen was. Het was dan ook een groot fout van H. het hertogelijk gezag in Beieren en Zwaben te herstellen. Werd hierdoor in ’t Zuiden aan ’t centr. gezag een zware slag toegebracht, even noodlottig was hiervoor H.’s politiek in ’t Noorden, waar hij den hertog van Saksen en den aartsbissch. van Bremen geen steun verleende tegen de Slaven, waardoor deze streken meer zelfstandig werden. In ’t Westen was H. niet in staat het verzet van de Lotharinger grooten te breken met eigen kracht, maar dit gelukte hem eerst door steun van Denemarken, Engeland en de Loth. bisschoppen. Zoo begint onder H. het verval van de kon. macht in ’t Duitsche Rijk. Op kerkgebied steunde hij de reformpartij (zie MIDDELEEUWSCHE PARTIJEN) en liet hij toe, dat de paus zich onafhankelijk maakte van den Roomschen Koning. In de buit. politiek had H. in den beginne succes. Hij slaagde er in de vorming van een Poolsch-Boheemsch rijk te verhinderen door Bratislav van Bohemen, die Krakau, Posen en Gnesen veroverd had en geheel Polen wilde onderwerpen, te dwingen af te zien van verdere uitbreiding.

Bratislav behield Moravië, Silezië en zijn veroveringen in Polen, maar moest H. als leenheer huldigen (1041). Ook Hongarije, waar inwendige troebelen H. noopte tot interventie, moest den Roomschen koning als leenheer erkennen (1046). In 1046 werd H. tot keizer gekroond na de kerk. zaken in Italië geregeld te hebben. In de laatste jaren van zijn regeering had H. minder succes ' in de buit. pol. Hongarije, dat zich los gemaakt had van den Duitschen invloed, kon hij niet tot onderwerping brengen. Evenmin slaagde hij er in de Noormannen in ZuidItalië aan ’t gezag van ’t Duitsche rijk te onderwerpen.

Zoo is de positie van ’t koningschap ook naar buiten aanmerkelijk verzwakt. De politiek van H. verwekte ontevredenheid, die zich uitte in een samenzwering onder leiding van Koenraad van Beieren met het doel H. af te zetten. Bij toeval is deze poging mislukt (1055). In 1056 stierf Hendrik.— Litt.: Steindorff, Jahrb. des Deutschen Reichs unter Heinrich III (1871); Steinhoff, Das Königtum und Kaisertum Heinrichs III (diss. Gött. 1865).

Hendrik I V volgde in 1056 zijn vader Hendrik III op. Minderjarig stond hij eerst onder regentschap van zijn moeder Agnes, daarna, nadat Hanno aartsb. van Keulen zich van zijn persoon meester had gemaakt (1062), onder dat van dezen en Adelbert, aartsb. van Bremen. In 1066 werd Adelbert ten val gebracht en namen de rijkvorsten ’t bewind in handen. Zelfstandig optredende in 1069, volgde H. al dadelijk een andere politiek dan zijn vader. Steunende op de rijksministerialen trachtte hij ’t centrale gezag te versterken en zelfs absolute macht te verwerven. Hierbij raakte hij in botsing met Saksen, dat onder Hendrik III een meer zelfstandige positie in ’t rijk had gekregen en dat H. nu onder ’t gezag van den koning wil terugbrengen. In ’t begin heeft H. weinig succes, doordat de vorsten hem weigeren te steunen. Hij moet bij ’t verdrag van Gerstungen (1074) verschillende concessies aan Saksen doen, maar, wanneer de Saks. boeren niet alleen, zooals hun toegestaan was, de burchten slechten, maar zelfs de hand slaan aan de kerken,weet hij de rijksvorsten te bewegen hem steun te verleenen.

Na een overwinning bij Hohenburg (1075) moet Saksen zich onderwerpen. In ’t gevoel van zijn macht meent H. zich te verzetten tegen Gregorius VII, die op de synode van Rome het coelibaat voor den priester afkondigde en verklaarde, dat de investituur van geest, door leeken in strijd was met ’t kanoniek recht. Hierdoor werd ’t kon. gezag ernstig bedreigd, daar de bissch. ambtenaren waren geworden en aan den koning belangrijke bronnen van inkomsten zouden worden ontnomen. Op ’t concilie van Worms verklaarden de bisschoppen den paus als afgezet (Jan. 1076), welke stap de paus beantwoordde met Hendrik in den ban te doen. Hiermede begint ’t conflict tusschen koning (keizer) en paus, dat men den naam geeft van investituurstrijd. ’t Bleek dat de positie van Hendrik nog niet sterk genoeg was om de machtsaanmatiging van den paus met succes weerstand te bieden. De Zuid-Duitsche hertogen zagen in den ban het geschiktste middel om zich te onttrekken aan het gezag van den koning. Saksen stond opnieuw op. De hertog van Saksen, Otto van Nordheim, werd de leider van de oppositie tegen den koning.

Op den rijksdag van Tribur (Oct. 1076) besloten de vorsten, dat de paus vonnis over den koning moest vellen en dat indien de koning niet binnen een jaar van de ban bevrijd was, hij uit zijn waardigheid ontzet zou worden. Zoo gingen dus feodale partij en curie samen (zie MIDDELEEUWSCHE PARTIJEN). Daar H. inzag, dat hij niet tegen zijn tegenstanders opgewassen was, besloot hij aan de oppositie den rechtsgrond voor zijn afzetting te ontnemen, door als mensch van den ban ontslagen te worden. Als privaat persoon trok hij naar Canossa, waar Gregorius VII als priester hem wel aboslutie moest geven (Jan. 1077). Vrij van den ban kan H. nu over een grooten aanhang beschikken. De oppositie verklaart hem op den rijksdag van Forchheim (Maart 1077) voor afgezet en kiest Rudolf van Zwaben tot koning. Herhaaldelijk werd Hendrik door Otto van Nordheim, die de legers van de oppositie aanvoert, geslagen.

Opnieuw wordt de koning in den ban gedaan door den paus, die nu Rudolph als koning van Duitschland erkent (Maart 1080). Wanneer echter in 1080 Rudolf sneuvelt bij Pegau, maakt Hendrik van de moeilijkheden, waarin de oppositie is geraakt, gebruik, om naar Italië te trekken teneinde met den paus af te rekenen. Met een klein leger trekt hij de Alpen over en verschijnt herhaaldelijk voor Rome, dat in 1084 zich moet overgeven. Gregorius, die gevlucht was, wordt afgezet en vervangen door Clemens, die Hendrik tot keizer kroont (1084). Ondertusschen had de oppositie in Duitschland Herman van Salm tot koning gekozen (1081), die echter onvoldoende door Otto van Nordheim gesteund wordt. In 1086 komt Hendrik uit Italië terug en na een hardnekkigen strijd slaagt hij er in Saksen te onderwerpen, Herman tot de vlucht naar Lotharingen te noodzaken (1088) en Meiszen, Beieren en Karinthië tot onderwerping te dwingen (1090). ’t Regeeringsstelsel van Otto den Groote had hiermede gezegevierd.

De poging van den koning om absoluut gezag te verwerven, van de vorsten om zich los te maken van het centraal gezag, was mislukt. Hendrik gold van nu af als handhaver van ’t rijksgezag tot ontevredenheid van de rijksministerialen, die vroeger H. gesteund hadden bij zijn streven naar absolute macht. Dezen konden het niet verdragen, dat zij op den achtergrond geschoven werden, en kwamen in verzet. In 1104 brak de opstand uit, waarvan Hendrik, de zoon van den koning, als leider optrad. Op verraderlijke wijze weet deze zijn vader gevangen te nemen en tot afstand te dwingen (1105). ’t Gelukt den keizer echter te ontsnappen. Gesteund door de Loth. vorsten weet hij aanvallen van zijn zoon af te slaan.

Hij knoopt onderhandelingen aan met Frankrijk, Engeland en Denemarken. In deze omstandigheden komen de groote talenten van den keizer op diplomatiek gebied scherp naar voren. Hij heeft echter niet de gelegenheid gehad de vruchten van zijn politiek te plukken. In Aug. 1106 stierf hij te Luik. — Litt.: Meyer v. Knonau, Jahrb. des Deutschen Reichs unter Heinrich IV und V (1890—1904); Nisch, Das Deutsche Reich unter Heinrich IV (H. Z. 44); Floto, Kaiser Heinrich IV (1865).

Hendrik V was na den dood van zijn vader H. IV koning geworden. Hij miste de gaven van zijn vader, waardoor hij niet in staat was de moeilijkheden, die zich voordeden, te boven te komen. Hij slaagde er niet in Hongarije en Polen in ’t leenverband met ’t Rijk te houden. In de binn. pol. vervreemdde hij de bisschoppen, door bij het verdrag van S. Maria dei Tuni (1111) er in te bewilligen af te zien van de investituur op voorwaarde, dat de kerk alle rijksgoederen zou teruggeven. Als de geestelijkheid dit weigert, verklaart H. ’t verdrag voor opgeheven en neemt hij den paus gevangen. Deze moet dan de investituur aan den koning overlaten en H. tot keizer kronen (April 1111). Deze omstandigheden beletten echter niet, dat vele geest., o. a. de aartsb. van Mainz, tot de oppositie overgingen, die geleid werd door Lotharius van Saksen, die door erfenis aan ’t hoofd was gekomen van een aanzienlijk gebied in Noord-Duitschland, waar hij een overheerschende positie innam. Wel gelukt het den keizer een opstand van Saksen en Mainz te bedwingen (1114), maar daardoor is de oppositie niet vernietigd.

De macht van Lotharius van Saksen bleef bestaan. In 1119 zoekt de keizer zich met de vorsten te verzoenen. Na verschillende onderhandelingen komt een overeenkomst tot stand (1121, rijksdag van Würzburg). Hierop werden onderhandelingen met den paus geopend, welke in 1122 leidden tot ’t concordaat van Worms, waarbij de keizer afzag van de investituur, maar bepaald werd, dat de bisschoppen in tegenwoordigheid van den keizer of diens gemachtigde gekozen zouden worden en daarna de regalia aan den bisschop gegeven zouden worden. De koning behoudt dus zijn invloed op de bezetting van den bisschopszetel. Door ’t Würzburger besluit was voortaan de vorst opgetreden als macht in ’t rijk, welke als gelijkgerechtigde optreedt naast den koning.

Met H. eindigt ’t Ottonische regeeringsstelsel, waarin de koning als eenige machtsfactor gold.— Litt. (zie HENDRIK IV) Gervais, Pol. Gesch. Deutschlands unter der Regierung des Kaisers Heinrich V und Lothar III (1841) ; Needon, Beitr. zur Gesch. Heinrichs V (diss. Leipzig ’86): zie verder INVESTITUURSTRIJD, WORMSER CONCORDAAT.

Hendrik VI, in 1169 op verlangen van zijn vader Frederik I Barbarossa tot Roomsch koning gekozen, had sedert 1184 het Duitsche rijk als regent bestuurd. In 1190 volgt hij zijn vader onder moeilijke omstandigheden op. In ’t Noorden had hij te strijden met Hendrik den Leeuw, die zich weer wilde meester maken van Saksen, in ’t Zuiden met Tancredo van Lecce, die hem de opvolging in Napels en Sicilië betwistte, waarop H. aanspraak maakte krachtens zijn huwelijk met Constance, tante van den laatsten vorst. In het begin heeft H. geen succes. Maar wanneer Richard Leeuwenhart, bloedverwant van Hendrik den Leeuw, zijn gevangene wordt, kan hij dezen nopen tot vrede (1194), waardoor hij weer kan optreden in Italië.

Hij slaagt er in zijn gezag te vestigen in Napels en Sicilië waar verwarring heerscht, ten gevolge van den dood van Tancredo. H. had nu een machtige positie. Bezig met plannen tot vestiging van een imperium over alle Christenstaten van Europa, stierf hij in 1197 in Messina op jeugdigen leeftijd. Zijn dood had belangrijke gevolgen (zie DUITSCHLAND, ITALIË).— Litt.: Tochet, Kaiser Heinrich VI (1867); Bloch, Forschungen zur Politik Kaiser Heinrichs VI in den Jahren 1191—1194.

Hendrik, zoon van Frederik II, werd in 1216 koning van Sicilië krachtens een overeenkomst tusschen Frederik en den paus en in 1220 op den Rijksdag van Frankfort tot Roomsch-koning gekozen op verlangen van zijn vader, die daarvoor groote concessies moest doen aan de geest, vorsten. Als Rijksbestuurder trad voor H. op Engelbert, aartsbissch. van Keulen, na wiens dood in 1225 H. zelf ’t bestuur in handen nam. Hij is genoodzaakt in 1231 aan de rijksvorsten het privilege te geven, dat de vorsten in hun territorium souverein zijn (edict van Worms), waardoor ’t centraal gezag feitelijk vernietigd was en ’t Duitsche Rijk een statenbond was geworden. In 1234 komt H. in opstand tegen zijn vader, met wien hij sedert 1232 in conflict was uit onbekende oorzaken. H. vond geen steun bij de vorsten. Frederik II zette hem af en zond hem in gevangenschap naar Apulië, waarbij in 1242stierf. — Litt.: Winkelmann, Die Wahl König Heinrichs, seine Regierungsweise und sein Sturz (Forsch. z. deutschen Gesch. I); Rohden, der Sturz Hein1 richs (Forsch. zur deutsch. Gesch. 22).

Hendrik VIl, graaf van Luxemburg, werd in 1308 tot Roomsch-koning gekozen. Hij weet in 1310 voor zijn zoon Johan, Bohemen te verwerven, waardoor hij de grondslagen legt voor de Luxemburgsche macht van ’t Rijk. In 1312 tot keizer gekroond, geraakt hij in strijd met Robert van Napels, waarbij hij steun ontvangt van Frederik van Sicilië. Voordat hij den eigenlijken oorlog kan beginnen, sterft hij in 1313 bij Siena. — Litt.: Cartellieri, Kaiser Heinrich VII.

< >