Helepolis - (Grieksch, letterlijk: stedeninnemer), een, uit de Grieksche oudheid afkomstige en tot in de Middeleeuwen gebruikte, belegeringsmachine, ook wandelende toren of „evenhoog” genaamd. De h. was een houten toren, van 5 tot 15 M. in het vierkant en soms tot 30 M. hoog, naar gelang van de hoogte der muren van de belegerde stad, waartegen hij gebruikt werd. Hij werd voortbewogen op rollen of wielen en door middel van windassen, in het benedengedeelte van den h. aangebracht, zóó dicht naar de vestingmuren gerold, dat deze door middel van een valbrug (aan het bovengedeelte van den toren, zie fig.) door de aanvallers konden betreden worden. Op het verschanste bovenvlak van den h. was, behalve voor boogschutters, dikwijls nog plaats genoeg voor werp- of slingertuig zooals catapulten en dergelijke; voorts waren aan de zijwanden nog stormrammen aangebracht, en schietgaten op de verschillende verdiepingen, waarin de toren van binnen verdeeld was.
In de oudheid werd de h. het eerst gebruikt door Demetrius Poliorcetes (o. m. bij het leger van Rhodus); hij wordt beschreven door Plutarchus (Demetr. 21) en uitvoerig door Diodorus Sic. (20, 48). Ook de Romeinen maakten gebruik van den h. (turris ambulatoria), doch ten tijde van Caesar alleen als een soort van wandelende batterij ter bescherming van den belegeringswal. Uit de middeleeuwen zijn alleen bekend de drie reusachtige torens, welke door de kruisvaarders bij hun eersten aanval op Jeruzalem werden gebezigd en die, hoeveel ze met dierenhuiden bekleed waren, door de Muzelmannen herhaaldelijk in brand werden geschoten. Hoewel deze torens in de geschiedenissen der kruistochten als iets nieuws worden voorgesteld, waren het niets anders dan de oude h., maar van grootere afmetingen. Zie ook : W. Rüstow en Dr. H. Köchly, Geschichte des Griechischen Kriegswesens von der ältesten Zeit bis auf Pyrrhos.