Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Heidensaga

betekenis & definitie

Heidensaga - is van heldenlied of heldendicht niet te scheiden. Men vat thans onder dien naam gewoonlijk al de dichterlijke verhalen samen van de daden der oude vorsten en helden, die den inhoud der verschillende heldenliederen of epische gedichten uitmaken. Volgens deze opvatting heeft dus de sage niet een zelfstandig bestaan gehad als mondeling overgeleverde onbewuste schepping der volksfantasie, zooals de Romantiek geloofde, maar was zij in haar geheel het voortbrengsel der kunst van vele opeenvolgende dichtergeneraties, wier werken trouwens grootendeels verloren zijn gegaan. Deze dichters, in de oudste heidensche tijden hofzangers, later tot het volk afgedaald, waren echter in de keuze en behandeling van hun stof niet vrij, maar aan een, hetzij mondelinge of schriftelijke overlevering gebonden, waardoor hunne poëzie iets stereotieps, onpersoonlijks heeft, zooals dan ook hunne namen onbekend zijn.

Ten opzichte van deze dichterlijke overlevering nu werd vroeger vrij algemeen aangenomen, dat zij uit tweeërlei bron putte: Geschiedenis en Mythe. De onderzoekingen van geleerden der romantische school, als Wilhelm Grimm, Ludwig Uhland, Karl Müllenhoff, hadden dan ook voornamelijk ten doel, van elke sage den historischen grondslag op te sporen en de mythische bestanddeelen daarvan te scheiden. Aan deze laatste hechtte men daarom zooveel waarde, omdat men er de eerbiedwaardige overblijfselen in zag van de oudste beschaving der Germanen uit den Indogermaanschen oertijd. Nieuwere onderzoekingen, vooral de studiën van Friedrich Panzer, hebben echter doen zien, dat die zoogenaamde mythische bestanddeelen veeleer sprookjes-motieven zijn, die sedert de oudste tijden onder alle volkeren der aarde in steeds wisselende vormen omloopen. Een korte uiteenzetting daarvan geeft Panzer in Marchen, Sage und Dichtung, München, Beek 1892. Ook wat den historischen grondslag betreft, is men langzamerhand teruggekomen van het streven, in de trekken der sage herinneringen aan bepaalde gebeurtenissen uit den tijd der volksverhuizing te vinden. Men ziet in de personen en feiten meer het typische, algemeene. — Een overzicht over de Duitsche heldensage vindt men in Jiriczek, Die deutsche Heldensage (Sammlung Göschen 32) of Gorges, Deutsche Heldensage, Paderborn, Schöningh. — Wat den vorm der Germaansche heldenpoëzie betreft, zijn twee types te onderscheiden: het korte, gezongen, episodische lied, dramatisch van opzet en min of meer lyrisch gestemd, waaruit later de ballade is voortgekomen, en het breedere, meer omvattende epos, dat voorgelezen werd.

Tot de eerste soort behooren al de Oud-Noorsche liederen der Edda (10de— 13de eeuw) en het Oud-Duitsche Hildebrandslied (± 800); het oudste epos is de Angelsaksische Beowulf, misschien nog uit de 8ste eeuw. Al deze gedichten hebben alliteratieverzen, de Edda-liederen in strofen ingedeeld. Uit de Duitsche litteratuur verdwijnt het heldendicht na het Hildebrandslied tot de tweede helft der 12de eeuw. In dezen tijd ontstond het grootste heldenepos, het Nibelungenlied, daarna de Kudrun en de verschillende Dietrichepen, die in het Heldenbuch zijn verzameld, alle in rijmverzen en strofen. Over de verhouding van heldenlied en epos zie men W. P. Ker, Epic and Romance, Londen, Macmillan 1908 en A. Heussler, Lied und Epos in germ. Sagendichtung, Dortmund 1905.

< >