Heerendiensten (in ned. indië) - Deze bestonden reeds voor de komst der Europ. in Indië, maar de ten behoeve der Inlandsche vorsten gepresteerde diensten waren in het algemeen niet drukkend. De O.-I. Comp. maakte meestal een ruim gebruik van gedwongen diensten, o. a. voor vervoer van materialen, werk in haar fabrieken, forten en pakhuizen, en voor houtaankap en -vervoer (blandong-diensten). Ook Daendels verzwaarde de diensten zeer, ten behoeve van den aanleg van den grooten postweg over Java.
Terwijl in art. 57 Reg. Regl. een gewestelijke herziening om de 5 j. wordt voorgeschreven, met het doel om in de h. trapsgewijze vermindering te brengen, was het een groote stap vooruit, dat in 1882 de pantjèn-diensten bij de Inl. hoofden werden afgeschaft, gepaard gaande met de heffing van een hoofdgeld van f 1.— per heerendienstplichtige, en de afschaffing van een aantal diensten; het excedent van dit hoofdgeld werd, voor het eerst in 1887, bestemd tot afschaffing van nog andere soorten van diensten. Bijzondere beteekenis voor de vermindering van het aantal persoonlijke diensten op Java en Madoera had het door G. G. van Rees in 1887 gelaste en omstreeks 1891 onder leiding van den Inspecteur F. Fokkens beëindigde onderzoek, tengevolge waarvan een aantal misbruiken en willekeurige toepassingen in het licht werd gesteld; de grondslagen van den heerendienstplicht werden hierbij vastgesteld, de vrijstellingen aangegeven, en het aantal dagdiensten aanmerkelijk ingekrompen. Echter werd in 1902 het nieuwe beginsel toegepast, dat het hoofdgeld voortaan zou zijn een gewone belasting, en niet meer een equivalent voor afgeschafte diensten; verdere afschaffing zou geschieden op kosten van den lande. Sedert is men dan ook op den weg der vermindering van het aantal gevorderde diensten krachtig voortgegaan, zoodat de Reg. in 1912 meende, dat de tijd gekomen was, om ook aan den nog overgebleven heerendienstarbeid op Java en Madoera een einde te maken. Tot dat doel zou aan de heerendienstplichtige bevolking een verhooging van het hoofdgeld worden opgelegd, voor de verschillende gewesten uiteenloopende van 50 tot 100%; deze verhooging kreeg dus meer het karakter van een equivalent voor bepaalde afgeschafte diensten, terwijl het oude deel der belasting (f 1.— per dienstplichtige, in Pasoeroean ƒ 1.50) het karakter eener algemeene belasting bleef behouden. De afschaffing werd over 3 jaar verdeeld, zoodat na 1916 de heerendiensten op Java en Madoera, met uitzondering van de Vorstenlanden en de particuliere landerijen, feitelijk tot het verleden behooren. Echter kunnen zij nog steeds, in zeer bijzondere gevallen, gevorderd worden, o. a. wanneer dit bij rampen van hooger hand dan wel tot afwending van algemeen gevaar of in het onmiddellijk belang der betrokken bevolking of van haar irrigatie-belangen noodig mocht zijn.— Het heerendienstonderzoek van den Inspecteur Fokkens had zich ook uitgestrekt over de gemeentediensten, en vooral op dit gebied was de afschaffing van een aantal noodelooze diensten daarvan het gevolg.
Bij residentsbesluiten werden voor elk gewest regelingen vastgesteld omtrent de samenstelling van het desabestuur, de ambtelijke voordeelen van de leden, in den vorm van pantjèn-diensten, enz. Een nieuw onderzoek in 1902 onder den toenmaligen Inspecteur C. J. Hasselman gehouden, heeft wederom de noodzakelijkheid van bestuursbemoeienis met deze materie — waarvan de Reg. zich langen tijd, steunende op art. 71 van het Reg. Regl., zooveel mogelijk onthield, aangetoond. — De heerendienstverordeningen voor de Buitenbezittingen zijn in het algemeen op dezelfde leest geschoeid als de vroegere voor Java en Madoera, met dit verschil dat nog steeds veel meer soorten van arbeid aldaar kunnen gevorderd worden, en dat het maximum dagdiensten per jaar veel hooger is dan hetgeen vóór de algeheele afschaffing op Java en Madoera mocht gevorderd worden. Hierbij dient in het oog te worden gehouden, dat bij een economisch standpunt als door vele volksstammen op de B.B. nog ingenomen, waar tijd nog geen geld is, de vordering van heerendiensten een opvoedingsmiddel kan zijn om de bevolking aan geregelden arbeid te gewennen; waarmede dan tevens het handhaven van het instituut in landen als b.v. de Minahasa vanzelf veroordeeld is. Aan de onlusten in Djambi schijnt de vordering van te zware heerendiensten en belastingen niet vreemd te zijn geweest; vandaar dat, tengevolge van de inspectiereis van het Lid van den Raad van Indië, Liefrinck, op Sumatra met ingang van 1 Jan. 1919 afgeschaft zijn de h. voor den aanleg van en voor belangrijke omleggingen en verbeteringen in de groote wegen, behoudens bevoegdheid van den G.-G., om in bijzondere gevallen tegen behoorlijk loon daarvoor heerendienstplichtigen op te roepen. Ook van de op Sumatra geldende gewestelijke regelingen heeft een ingrijpende herziening plaats gehad.