Heemskerk azn. (mr. jan) - Nederl. staatsman, geb. 1818 te Amsterdam, overl. in Den Haag 1897, begon zijn studie aan het Athenaeum te Amsterdam en promoveerde in Utrecht in letteren en rechten. Hij zette zich in zijn geboorteplaats neer als advocaat, werd in 1852 lid van de Amsterdamsche rechtbank, in ’64 raadsheer in het gerechtshof van zijn provincie en had van 1859-64 zitting in de Tweede Kamer, waar hij tegenover Thorbecke en de zijnen een onafhankelijk standpunt innam en op oeconomisch en koloniaal gebied de gematigde vrijzinnige denkbeelden handhaafde. Na den val van het Ministerie-Van de Putte (1866) werd hij in het kabinet van Zuylen van Nijevelt-Heemskerk belast met de portefeuille van Binnenl. Zaken.
Het Ministerie had van den aanvang af een sterke liberale oppositie tegenover zich en bewoog in Oct. 1866 den koning de Kamers te ontbinden. Met de nieuwe Kamers hield het zich staande tot Mei ’68, na andermaal een ontbinding doorgezet te hebben. In ’t volgend jaar kreeg hij opnieuw tot ’73 zitting in de Tweede Kamer, waar hij de aanvoerder werd der conservatieven en Fock en Thorbecke bestreed. In 1873 werd hij lid van den Hoogen Raad. In Aug. ’74, na den val van het liberale kabinet de Vries-Fransen van de Putte, zag H. zich de vorming van een ministerie opgedragen, waarin hij weer de portefeuille van Binnenl. Zaken opnam en bracht met een zeer zwakke meerderheid in beide Kamers eenige wetten tot stand, o. a. de sinds 25 jaar verwachte Wet op het H.O. Na de verkiezingen van ’77, die ten voordeele van de links-liberalen uitvielen, omdat zoowel conservatieven als liberalen ontevreden waren over de door H. voorgestelde wijzigingen in de Wet op het L. O. trad het kabinet af en werd vervangen door dat van Kappeyne van de Coppello. Twee jaren bleef H. nu ambteloos; in 1879 kwam zijn benoeming tot lid van den Raad van State.
Na den val van het Ministerie-van Lynden van Sandenburg (1879-83) werd H. in 1883 andermaal de vorming van een kabinet opgedragen en belastte hij zichzelf wederom met Binnenl. Zaken. Het gelukte hem, in het belangrijke tijdvak van 1883-88 door zijn buitengewone talenten als spreker en zijn veelomvattende rechtskundige kennis de herziening der Grondwet tot stand te brengen (1887). Bij de eerste verkiezing onder de nieuwe Grondwet kwamen de kerkelijke partijen in de meerderheid, waarvan het optreden van een anti-revolutionnair-katholiek Kabinet onder Mackay (’88-91) het gevolg was. Voor de tweede maal werd H. nu tot lid van den Raad van State benoemd. Zijn hoofdwerk is De practijk onzer Grondwet (2 dl. 1881).