Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Hecker

betekenis & definitie

Hecker (Willem), Nederlandsch philoloog, geb. 1817 te Groningen, werd in 1846 lector, en was van 1855 tot 1887 hoogleeraar aan de hoogeschool aldaar. Hij gaf in het licht: Dichterlijk mengelwerk (Gron., 1836), Hippocreenontzwaveling (Amst., 1838), Hecuba (treurspel van Euripides, Gron. 1841), Reis bij nacht („volksverhaal van verre”, naar het nieuw-Grieksch, Gron 1842), P. C. Hooft’s Nederl. Historiën (met aanteekeningen, 5 dln., Gron., 1843-45), Hekelrijmen (Gron. 1846), Over de ontwikkeling van den geest tot, door en in de wetenschap (inleidingsrede, Gron. 1846), ’t Strafdicht aan J. van Lennep (Gron. 1854), Het staatsleven der volken („als voortgaande ontwikkeling van den menschelijken geest, wijsgeerig en geschiedkundig beschouwd”. Gron., 1855), De Israëlieten en het Monotheïsme (Gron., 1878), Agamemnon (treurspel van Aeschylus, Gron. 1888), verder werken over de Romeinsche oudheid- en staatkunde, schoolboeken over geschiedenis, woordenboeken, enz.

< >