Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Hebbel

betekenis & definitie

Hebbel (Friedrich), beroemd Duitsch schrijver, geb. in 1813 in Wesselburen (Dithmarschen) uit zeer behoeftige ouders, die aan zijn opvoeding niets ten koste konden leggen; hij werd op 14-jarigen leeftijd klerk, ontwikkelde zich zelf met ijzeren vlijt en volharding, begon reeds zeer spoedig te dichten en te schrijven, studeerde eenige jaren onder groote ontberingen te München, werd allengs bekend, zij ’t ook voorloopig in kleinen kring, vertoefde 1842-45 op kosten van den koning van Denemarken in Parijs en Rome, bezocht op de terugreis Weenen, waar hij een kring van bewonderaars vond en bleef daar voor zijn verder leven wonen. Hij overleed er in 1863. — Ofschoon H. vóór alles tooneelschrijver was, heeft hij ook gedichten en balladen van groote schoonheid geschreven: Der Brahmine, Zwei Wanderer, Das Gebet, Schön Hedwig, Der Heideknabe, Liebeszauber, enz.; zijn lyriek munt uit door diepen inhoud en ernstige stemming, zij is soms somber, dan weer teer, zelfs ook schalksch, dikwijls dramatisch, maar weinig zangerig. Van H.’s epische geschriften, novellen e.d. is slechts het kleine epos in hexameters Mutter und Kind (1857) een kunstwerk. Ook onder de dramat. werken zijn eenige minder goed gelukte treurspelen en sprookjesdrama’s, doch ware meesterwerken zijn de volgende treurspelen: Judith (1840), Genoveva (1841), Maria Magdalena (1843), een burgerlijke tragedie met vrij verzonnen inhoud, Herodes und Mariamne (1848), Agnes Bernauer (1851), Gyges und sein Ring (1854) en de Nibelungen-trilogie (1857-61): Der gehörnte Siegfried, Siegfrieds Tod en Kriemhilds Rache.

In al deze werken van voortreffelijken bouw en in schoone taal geschreven heeft H. een aan den Bijbel of de overlevering ontleende stof psychologisch dieper en fijner uitgewerkt, en wel op een geheel oorspronkelijke, moderne manier; meestal heeft hij het uiterlijke conflict van het gegeven veranderd in de meer innerlijke botsing tusschen de niets ontziende heerschersnatuur van een man en een zelfbewuste, in haar menschelijke waardigheid gekrenkte vrouw. Deze voor H.’s tijd zoo ongewoon verinnerlijkte handeling was de oorzaak van de geringe waardeering der tijdgenooten, die de beteekenis dezer werken niet juist inzagen, wat te eerder mogelijk was, doordat H. van zijn meeste personen „Uebermenschen” gemaakt heeft, waardoor vele tooneelen iets gigantisch hebben, of uitzonderingsnaturen, wier gedachten en handelingen slechts door weinigen dadelijk begrepen worden. In de oogen van het tegenwoordige geslacht is H. echter de grootste Duitsche tooneelschrijver der laatste 70 jaar. — Kuh, Biographie F. Hebbels (1907); Werner, Hebbel, ein Lebensbild (1913).

< >