Haran - 1) Hebr. Charan, uit; Assyr. Charranoe (eigl. „groote weg, heirbaan”), Grieksch Karrhae (zie CARRHAE), zeer oude stad in N. Mesopotamië, aan den bovenloop v. d. Belichos (zie EUFRAAT), ten Z.O. van ’t latere Edessa. Het schijnt een oorspr. „Hittietische” nederzetting te zijn (al spoedig onder Semiet, invloed), aan een belangrijk snijpunt van internationale karavaanwegen (vandaar den Semiet, naam H.) naar Babylonië, Klein-Azië, en Syrië (Egypte).
H. was later de provinciale hoofdstad. van N. Mesopot., en was in den historischen tijd van Israël (waarsch. al vroeger) door Arameërs bewoond. Te H. was een belangrijke tempel v.d. maangod ; de maanstad in het Z. van Babylonië was Oer, Ur der Chaldeën” (zie ELMOEGHEIR). Abraham reisde (Gen. 1131 vv.) van de maanstad in ’t Z., via de maanstad in ’t N., naar Kanaan. Vlgs. sommigen waren Sara (Ass. sjarratoe — „koningin”) en Milka (Ass. malkatoe — „vorstin”) oorspr. godinnen van H. -— De godsdienst der bewoners van H. bleef tot in de Middeleeuwen in leven.
2) Hebr. Haran, broeder van Abraham, Gen. 11, 26—28.