Händel (georg friedrich) - een der grootste meesters der toonkunst, tijdgenoot en evenknie van Joh. Seb. Bach, geb. te Halle a/d Saale 1685, overl. te Londen 1759. De vader van H. was chirurg (in die tijden tevens barbier) en in zijn vak een man van beteekenis. Hij verzette zich aanvankelijk ertegen, dat zijn zoon zich aan de toonkunst zou wijden, en wenschte hem rechtsgeleerde te zien worden.
Op aandringen van den hertog van Saksen-Weiszenfels, die den achtjarigen knaap had hooren orgelspelen, stond de vader toe, dat hij muziekonderricht genoot. In 1702 liet H. zich als student in de rechten inschrijven, maar werd tevens — voor den duur van een jaar — tot organist aan de slotkerk benoemd. Toen dat jaar om was, ging H. naar Hamburg, waar destijds de Duitsche Opera in vollen bloei stond. Daar had hij omgang met de voornaamste kunstenaars, o. a. met Steffani, dien hij later in Italië weer zou ontmoeten, en met Mattheson, die door zijn veelomvattende kennis nog veel tot ontwikkeling van H. heeft bijgedragen. Na te Hamburg eenige opera’s te hebben gecomponeerd en doen opvoeren, trok H. in 1706 naar Italië. Daar leerde hij de beide Scarlatti’s kennen, schreef nog verscheidene opera’s (natuurlijk geheel in den Italiaanschen stijl van dien tijd) en verwierf zich grooten roem. Die roem bleek ook reeds doorgedrongen naar Engeland, waar H. zich — na een kort verblijf te Hannover — heen begaf, en waar hij al spoedig als de voornaamste toonkunstenaar werd beschouwd. Hij stond aan ’t hoofd van een opera-onderneming, componeerde een aantal Italiaansche opera’s en werd aanvankelijk sterk door de fortuin begunstigd.
Toen eenmaal de concurrentie het hoofd opstak, werd dit anders; in 1732 moest H. zijn onderneming opgeven en tot herstel van zijn gezondheid een kuur te Aken ondergaan. Genezen teruggekeerd, trachtte hij de Opera weer er bovenop te brengen, maar moest na eenige jaren zijn pogingen staken. H. had reeds vroeger een Oratorium Esther geschreven en opgevoerd, en bewoog zich nu in deze richting verder. Met den Messias, in 24 dagen geschreven en op 13 Apr. 1742 te Dublin voor ’t eerst opgevoerd, opende H. de lange rij van zijn Oratoria, die hem in zijn volle kracht toonen, en die nog steeds — vooral in Engeland — hun plaats in ’t repertoire der koorvereenigingen handhaven. Een ooglijden, dat H. reeds in 1751 het werken moeilijk maakte, verergerde tot algeheele blindheid, maar dit belette hem niet nog steeds de orgelpartij in zijn Oratoria te vervullen. Nog acht dagen vóór zijn dood werkte hij bij de uitvoering van zijn Messias mee. H. is, in tegenstelling tot Bach, die zich nimmer bewoog buiten den engen kring van zijn onmiddellijke omgeving, steeds meer man van de wereld geweest; dat, en de invloed van zijn verblijf in Italië op zijn kunst, maken zijn muziek bevattelijker en meer direct genietbaar dan die van zijn genialen tijdgenoot. — De kracht van H.’s muziek ligt in de koren, die vaak op dramatische wijs aan de handeling deelnemen. De meeste van zijn aria’s — kinderen van hun tijd — zijn sterk verouderd.
H. instrumenteerde op zeer bijzondere manier: hij bezette de hobo’s en fagotten, evenals de strijkers, groepsgewijs, waardoor hoogst eigenaardige effecten ontstonden. De bezwaren, die het bijeenbrengen van zóóveel instrumentlaiten van ééne soort meebracht, heeft er toe geleid, dat men de Oratoria van H. is gaan overinstrumenteeren. Zulke bewerkingen bestaan van Mozart, Joh. Adam Hiller, Rob. Franz e. a. De piëteit bracht den Händel-vereerder Chrysander er toe eene nieuwe uitgaaf van diens werken te ondernemen, welk werk later werd overgenomen door de „Neue Händel-Gesellschaft”. De belangrijkste H.-biografieën zijn, die van Chrysander (onvolt.), Fr. Volbach, Rom. Rolland en H. Breuet.