Hagedissen - (Sauria), een orde der kruipende dieren, met langgerekt lichaam en 4 pooten. Doordat het lichaam zeer sterk in de lengte kan rekken en de pooten dan gaan verdwijnen, kunnen vormen ontstaan, die een volkomen slangvormige gedaante vertoonen, zooals de hazelworm. Men kan dergelijke dieren van slangen onderscheiden door het bezit van oogleden, van. schubben aan de buikzijde — bij slangen vindt men daar schilden — en van tanden, die op of aan den binnenkant van de kaken geplaatst zijn — bij slangen steeds op de kaken — terwijl de beide helften van de onderkaak onbewegelijk — bij slangen bewegelijk — met elkander verbonden zijn. De tong kan sterk varieeren; soms is zij dik vleezig, soms een vangwerktuig, dat ver uit den bek geslingerd kan worden, in vele gevallen een in twee fijne spitsen uitloopend tastwerktuig.
De huid is steeds met hoornschubben bedekt, die in vorm, gedaante en plaatsing groote verschillen vertoonen kunnen. De h. zijn over het algemeen landdieren.; enkele houden zich in het water op. Op het land vindt men h. op den vlakken grond, op muren, rotsen en boomen. De meesten voeden zich met insecten, wormen, enz., en zijn daarom nuttig ; daarenboven zijn het bijna alle voor den mensch geheel ongevaarlijke dieren ; de slechte reputatie, die de h. over het algemeen bezitten, is volkomen onrechtvaardig. Verscheidene leven van plantaardig voedsel of zijn omnivoor. Gewoonlijk leggen zij eieren met een lederachtige schaal; enkele zijn levendbarend. De kleur is dikwijls levendig en bont en kan soms in weinig tijd veranderen (Kameleon). Het zijn echte warmtedieren; in de tropen komen de meeste vormen voor; enkele vertegenwoordigers leven nog in de gematigde streken ; in het hooge Noorden ontbreken zij.
Er zijn thans ongeveer 1500 levende soorten meestal van geringe afmetingen bekend, een schamele rest van de hagedissen-fauna, die eenmaal de aarde bewoond heeft. Het aantal fossiele soorten, die dikwijls reusachtige afmetingen bereikten, is zeer groot, vele duizenden; men kent ze van het steenkolentijdperk af; in de secundaire periode bereikten zij een zeer hoogen trap van ontwikkeling; daarna vermindert hun aantal sterk. In ons land komen voor de gewone hagedis, de kleine hagedis en de muurhagedis, verder de hazelworm ; zie verder bij SMARAGDHAGEDIS, GEKKO, VLIEGENDE DRAAK, WARAAN, LEGUAAN, KAMELEON, BOOMHAGEDIS, SKINKen SCHELTOPUSIK. Op bijgaande platen zijn verscheidene dezer dieren afgebeeld; van de overigen zij een enkele opmerking gegeven. Conolophus subcristatus, de z.g. klierenkop (pl.
I, fig. 1), wordt met den staart meer dan 1 M. lang en behoort tot de grootste nog levende vormen; het dier leeft op de Galapagos-eilanden in holen. Hier leven eveneens de nog grootere kamdragende zeehagedis (Amblyrrhynchus cristatus, pl. I, fig. 3) en de kleinere gekieldstaartige hagedis (Tropidurus grayi, pl. I, fig. 2).
Een korten, dikken romp bezit de tapayaxye (Phrynosoma orbiculare, pl. II, fig. 3), met staart lang 10 c.M. uit Mexico en de Z. W. Vereenigde Staten, voedt zich met levende insecten. De doornstaart (Uromastix spinipes) — lengte met staart 80 c.M. — met eigenaardig ringvormig geschubden staart, leeft in N.-Afrika en Z.-Azië, voedt zich met bloemen, bladen, vruchten en zaden (pl. II, fig. 6).