Gunning (jan willem) - 1827 - Gunning (Jan Willem), scheikundige, 1827— 1900. Oorspronkelijk van plan in de geneeskunde te studeeren, legde hij zich door toedoen van G. J. Mulder weldra toe op de chemie. Hij werd assistent bij Mulder en promoveerde in het jaar 1853. Gedurende eenigen tijd gaf hij, tot lector benoemd, in plaats van Mulder eenige kolleges.
Nadat deze, die moeilijk was in den omgang, geheel met hem had gebroken, verliet G. het laboratorium. Hij was toen reeds werkzaam als docent aan de Technische School te Utrecht (later opgeheven) en sedert 1862 ook Rijks-adviseur voor wis- en natuurkundige zaken bij het ministerie v. Financiën. Toen von Baumhauer zijn hoogleeraarschap aan het Atheneum illustre te Amsterdam neerlegde, volgde G. hem als zoodanig op (1865). Voor alles voelde hij zich academisch docent, veel meer dan geleerde of onderzoeker. De chemie is hem tot grooten dank verplicht: door zijn invloed werd van ’t Hoff, toenmaals assistent aan ’s Rijks-Veeartsenijschool te Utrecht, tot lector te Amsterdam benoemd en vond gelegenheid zijn genie te ontplooien. G. heeft er steeds naar gestreefd zijn wetenschap vruchtbaar te doen zijn voor de samenleving. Zoo is het aan hem te danken, dat in de wet op het Hooger Onderwijs (1877) een afzonderlijk doctoraat in de pharmacie werd ingesteld. Groot is zijn aandeel geweest in het tot stand komen en in de ontwikkeling der Rijkslandbouwproefstations, terwijl hij ook in de oprichting der Wageningsche scholen de hand heeft gehad.
Het Rijkssuikerlaboratorium te Amsterdam, de gemeentelijke gezondheidsdienst aldaar zijn eveneens vruchten zijner onvermoeide werkzaamheid. Toen de Japansche Regeering voor de inrichting van haar pharmaceutischen dienst de hulp der Nederlandsche Regeering had ingeroepen, wendde deze zich tot G., hetgeen tot de benoeming van een zijner assistenten, J. F. Eijkman, tot hoogleeraar te Tokio leidde. Aldus heeft G. een wijdvertakten invloed geoefend, waarbij hij zelf veelal op den achtergrond bleef. Ook op ander gebied heeft hij zich bewogen. Hier worde herinnerd aan zijn optreden als voorzitter der Nederl.
ZuidAfrikaansche Vereeniging, van de eerste Christelijke Volkslogementen te Amsterdam, enz. Een ernstige ziekte noopte hem het hoogleeraarschap neer te leggen, aleer hij den zeventigjarigen leeftijd had bereikt. G. was o. m. lid van de Kon. Akademie van Wetenschappen te Amsterdam.