Grundtvig (Nicolai Frederik Severin), Deensch schrijver en theoloog, geb. 1783 bij Vordingborg, overl. 1872 te Kopenhagen, studeerde theologie te Kopenh. en was bij tusschenpoozen werkzaam als predikant. G. verdiepte zich in de studie van de oud-Noorsche mythologie en wilde oorspronkelijk zijn tijdgenooten de poëzie en heerlijkheden der oude giden en helden laten zien. Hij schreef daartoe Nordens Mythologie (1808); Optrin af Kaempelivets Undergang i Nord, 1809 (Tooneelen uit den ondergang van het heldenleven in het Noorden), Optrin af Norners og Asers Kamp (Tooneelen uit den strijd van N. en A.), 1811. In 1809—1810 had er in G.’s gemoed een godsdienstige krisis plaats en om van zijn nieuw geloof te getuigen, schreef hij Kort Begreb af Verdens Krönike i Sammenhaeng (Kort begrip van den samenhang van het wereldgebeuren), 1812, een wereldgeschiedenis, die alles wat met den bijbel in strijd is, voor onwaar verklaart.
Een geweldige polemiek was het gevolg. G. en zijn aanhangers de Grundtvigianen, meenen, dat het geloof boven de leer te stellen is en dat de grootste waarde moet toegekend worden aan de geloofsverkondiging als aan het „levende woord”. Ze eischen voorts een zekere autonomie voor iedere christelijke gemeente. In Kirkens Gjenmaele (het antwoord van de kerk), 1825, heeft Gr. zijn leer nog eens nader uiteengezet. Als vurig patriot gaf Gr., 1816—1819, het tijdschrift Danevirlce uit en vertaalde hij in zeer gemeenzame taal de kronieken van Saxo en Snorri (1822). Als zeer subjectief historicus schreef Gr. verder Rimkrönike, een Deensche rijmkroniek in verzen (1829) en Haandbog i Verdens Historie, 1833—43, (handboek voor de wereldgeschiedenis). Verder verschenen van zijn hand wereldlijke gedichten Kvaedlingen 1815 en Hejmdal 1816 en een verzameling kerkelijke gedichten Sangvaerk til den danske Kirke, 1837—41.