Groszwardein - (Hongaarsch Nagy Varad); hoofdstad van het Hongaarsche komitaat Bibar, 64.000 inw.; belangrijk verkeersmiddelpunt, gelegen aan den uitgang van het dal der Snelle Körös uit het Zevenburgsehe bergland, waardoor G. den belangrijken verkeersweg, die door dit dal heengaat, en waarvan ook de spoorweg Boedapest— Gr. Klausenburg— Kroonstadt— Boekarest gebruik maakt, beheerscht.
De binnenstad, eertijds een belangrijke vesting, is omgeven door verschillende voorsteden. De stad heeft een oude Middeleeuwsche en een nieuwere, uit de 18e eeuw dateerende domkerk; is zetel van een Roomsch-Katholieken en een Griekschen bisschop. In de buurt, bij Hajó, liggen de beroemde bisschoppelijke of Feliciaansche warme baden, waarvan de afwatering als een beek door de stad loopt. Onder de bewoners zijn veel Roemeniërs en Joden. Er is eenige industrie (aardewerk, brandewijn) en veel handel in landbouw-en veeteeltproducten. In de buurt liggen marmergroeven.
De stad werd in de 11de eeuw door Ladislaus den Heiligen gesticht. In de oorlogen tusschen Hongaren en Turken, Oostenrijk en Zevenburgen speelde de vesting een belangrijke rol. In 1692 werd zij voorgoed van de Turken verlost.